Afnemende meeropbrengsten, ook wel wet van de afnemende meeropbrengsten of principe van de afnemende marginale productiviteit genoemd, is een economische wet die stelt dat als één input in de productie van een goed wordt verhoogd terwijl alle andere inputs gelijk blijven, er uiteindelijk een punt zal worden bereikt waarop toevoegingen van de input een steeds kleinere, of afnemende, toename van de productie zullen opleveren.
In het klassieke voorbeeld van de wet zal een boer die een bepaald areaal land bezit, vaststellen dat een bepaald aantal arbeiders de maximale opbrengst per arbeider zal opleveren. Indien hij meer arbeiders in dienst zou nemen, zou de combinatie van land en arbeid minder efficiënt zijn omdat de evenredige toename van de totale produktie kleiner zou zijn dan de uitbreiding van het aantal arbeidskrachten. De productie per werknemer zou dus dalen. Deze regel geldt voor elk productieproces, tenzij ook de productietechniek verandert.
Echte economen, die geen rekening hielden met de mogelijkheid van wetenschappelijke en technische vooruitgang die de productiemiddelen zou verbeteren, gebruikten de wet van de afnemende meeropbrengsten om te voorspellen dat naarmate de wereldbevolking toenam, de productie per hoofd zou dalen, tot het punt waarop het niveau van ellende de bevolking ervan zou weerhouden verder toe te nemen. In stagnerende economieën, waar de productietechnieken gedurende lange perioden niet zijn veranderd, is dit effect duidelijk waarneembaar. In progressieve economieën daarentegen is men er dankzij de technische vooruitgang in geslaagd deze factor ruimschoots te compenseren en de levensstandaard te verhogen ondanks de toename van de bevolking.