“Gebruik de tijd van een volslagen vreemde op zo’n manier dat hij of zij niet het gevoel krijgt dat de tijd verspild is,” stelde Kurt Vonnegut in de eerste van zijn 8 tips voor het schrijven van een goed verhaal. “Een goed verhaal en een goed geformuleerd betoog zijn verschillende natuurlijke soorten,” merkte de baanbrekende Harvard-psycholoog Jerome Bruner op in zijn essay over wat een goed verhaal maakt. “Beide kunnen gebruikt worden als middel om een ander te overtuigen. Maar waar ze van overtuigen is fundamenteel verschillend: argumenten overtuigen van hun waarheid, verhalen van hun levensechtheid.” Wat zorgt dan voor een maximaal overtuigende levensechtheid in een verhaal dat de lezer dankbaar achterlaat voor de tijd die hij aan het lezen ervan heeft besteed?
Dat is wat Anton Pavlovitsj Tsjechov (29 januari 1860 – 15 juli 1904) onderzocht in een brief aan zijn broer Aleksandr, die in 1973 is opgenomen in de bundel Anton Tsjechov’s Life and Thought: Selected Letters and Commentaries (openbare bibliotheek),
Tsjechov schrijft op 10 mei 1888 over zijn zes grondbeginselen van een goed verhaal:
- Geen ellenlange breedsprakigheid van politiek-sociaal-economische aard
- Totale objectiviteit
- Waarheidsgetrouwe beschrijvingen van personen en voorwerpen
- Extreme beknoptheid
- Vastheid en originaliteit: ontvlucht het stereotype
- Compassie
Ingebed in de complementariteit in plaats van de tegenstelling tussen het tweede en het zesde – totale objectiviteit en compassie – is de erkenning dat geen enkele weergave van de werkelijkheid realistisch is als ze niet een empathisch verslag van alle perspectieven bevat, wat misschien niet alleen het bepalende kenmerk van Tsjechov als schrijver is, maar van elke grote verhalenverteller.
Tsjechov had zijn eigen principes goed toegepast – dat jaar won hij met zijn verhalenbundel In de schemering de prestigieuze Poesjkinprijs, genoemd naar zijn beroemde landgenoot Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin (6 juni 1799 – 10 februari 1837), die een halve eeuw eerder een opmerkelijk vergelijkbare filosofie over het vertellen van verhalen had verwoord.
In een fragment uit 1830 beschouwt Poesjkin wat een groot dramaturg – de meest gewaardeerde soort verhalenverteller in het ecosysteem van de literatuur van die tijd – maakt en somt hij de volgende noodzakelijke kwaliteiten op:
Een filosofie, onpartijdigheid, het politieke inzicht van een historicus, inzicht, een levendige verbeelding. Geen vooroordelen of vooropgezette ideeën. Vrijheid.
Aanvullen met Tsjechov – een liefhebber van lijstjes – over de 8 kwaliteiten van gecultiveerde mensen, en dan andere blijvende adviezen over het vak van grote schrijvers herlezen: Susan Sontag over de kunst van het verhalen vertellen, Jeanette Winterson’s 10 schrijfregels en nog eens 10 van Zadie Smith, Henry Miller’s 11 geboden, John Steinbeck’s 6 leidraden, Jack Kerouac’s 30 “overtuigingen & technieken” voor het schrijven en het leven, Eudora Welty over de kunst van het vertellen, Kurt Vonnegut over de vormen van verhalen, James Baldwin’s advies aan schrijvers, en Ernest Hemingway’s leeslijst van essentiële boeken die elke aspirant-schrijver moet lezen.