Bagel, donutvormig, gistgegist broodje dat wordt gekenmerkt door een knapperige, glanzende korst en een dichte binnenkant. De bagel wordt al lang beschouwd als een Joodse specialiteit en wordt vaak gegeten als ontbijt- of snackmaaltijd, vaak met toppings zoals roomkaas en lox (gerookte zalm).
Bagels worden gemaakt van de basis broodingrediënten bloem, gist, zout en zoetstof. Het broodje krijgt zijn sponzige, kruimelige textuur door het gebruik van hoogglutenmeel, dat luchtiger kan worden gemaakt door eieren, melk en boter toe te voegen. Bij de traditionele bereiding wordt het deeg met de hand tot een ring gevormd, korte tijd in water gekookt om het deeg te verzegelen en een compacte textuur te geven, en vervolgens gebakken. In de moderne massaproductie worden de ringen machinaal gemaakt en kan stomen de plaats innemen van koken. In beide gevallen wordt vóór het bakken een glazuurlaag van eigeel of melk aangebracht, waardoor een glanzende korst ontstaat. Zaden en kruiden kunnen vóór het bakken worden toegevoegd; bagels worden ook gemaakt met aroma’s, groenten, noten of vruchten die in het deeg worden gemengd, hoewel puristen dergelijke innovaties verachten. Er zijn ook volkoren- en roggevarianten.
De oorsprong van de bagel is niet bekend, maar hij lijkt zijn wortels te hebben in Centraal-Europa. Volgens een veelgehoorde legende gaat de geschiedenis terug tot Wenen in 1683, toen Jan III Sobieski, koning van Polen, de stad met succes verdedigde tegen een Turkse invasie. Een plaatselijke bakker, die de overwinning van deze talentvolle ruiter wilde herdenken, vormde zijn brood in de vorm van een stijgbeugel (het huidige Duitse woord hiervoor is Bügel). Aan het eind van de 19e eeuw introduceerden Europese joodse immigranten de bagel in de Verenigde Staten, waar hij een populaire associatie kreeg met New York City. De Amerikaanse bagelindustrie groeide snel aan het eind van de 20e eeuw; bagelbakkerijen en distributeurs van diepvriesproducten creëerden talloze variaties op de traditionele vorm en textuur.