Barry Goldwater werd in Arizona geboren op nieuwjaarsdag 1909, drie jaar voordat Arizona een staat werd. Hij hield ervan het ruige landschap te verkennen, vaak met zijn eigen vliegtuig en altijd met een camera bij zich. Hij overwoog een militaire carrière, maar de slechte gezondheid van zijn vader dwong hem in het familiebedrijf te gaan werken, Goldwater’s Department Store. Aan het eind van de jaren veertig richtte hij zijn aandacht op de politiek en in 1949 won hij een zetel in de gemeenteraad van Phoenix.
Snel ging Goldwater grotere politieke uitdagingen aan. In 1952 versloeg hij de populaire zittende senator Ernest McFarland, die toevallig ook de Democratische meerderheidsleider van de Senaat was. Als senator stelde Goldwater een nieuwe – sommigen zeiden radicale – politieke agenda voor. “Hij predikte de zaak van het moderne conservatisme,” schreef een biograaf, die de nadruk legde op “individualisme, de heiligheid van privé-eigendom… anticommunisme, en de gevaren van gecentraliseerde macht.” Al snel schoof de eerstejaars senator op naar de leidinggevende rangen en werd in 1955 voorzitter van het Republikeinse Campagne Comité.
In 1960, met de publicatie van Het geweten van een conservatief, werd Barry Goldwater de leider van een nationale beweging. Het boek, dat hij samen met speechschrijver Brent Bozell had geschreven, was een uiteenzetting van Goldwaters politieke overtuiging. In hoofdstukken die zich concentreerden op zaken als burgerrechten, arbeidsverhoudingen en de welvaartsstaat, riep Goldwater op tot “uiterste waakzaamheid en zorgvuldigheid…om de politieke macht binnen de juiste grenzen te houden.” De nationale media verwierpen het boek grotendeels, maar Goldwaters visie vond snel weerklank en het boek werd een bestseller. Vandaag de dag wordt het beschouwd als een mijlpaal in de ontwikkeling van het moderne conservatisme.
In januari 1964 kondigde Goldwater zijn kandidatuur voor het presidentschap aan, waarbij hij te maken kreeg met sterke concurrentie binnen zijn eigen partij. Hij verloor vijf van de eerste zes voorverkiezingen van Henry Cabot Lodge, Jr., maar kwam in mei als koploper uit de bus en sleepte in juni de nominatie in de wacht. Die overwinning was echter bitterzoet, omdat Goldwaters nominatie de Republikeinse gelederen verdeelde tussen gematigden en conservatieven. “Extremisme in de verdediging van vrijheid is geen ondeugd,” verkondigde Goldwater in zijn aanvaardingstoespraak, in de hoop de dissidentie de kop in te drukken. “Matiging in het streven naar rechtvaardigheid is geen deugd.”
Dergelijke opmerkingen versterkten zijn aanhangers, maar hielpen ook de Democraten die Lyndon Johnson steunden. Zij schilderden Goldwater af als een gevaarlijke extremist in een spervuur van campagnetoespraken en televisiespotjes die beelden opriepen van een nucleaire oorlog. “De hele campagne draaide om angst voor mij,” herinnerde Goldwater zich later. “In feite, als ik Goldwater niet had gekend,” voegde hij eraan toe, “zou ik zelf tegen de s.o.b. hebben gestemd.”
Goldwater verloor de verkiezingen, maar de media-aandacht voor Johnsons overwinning miste grotendeels belangrijke onderliggende trends die de conservatieve overwinningen in de volgende jaren, met name 1980, zouden voeden. Goldwater, die in 1969 terugkeerde in de Senaat, was getuige van deze overwinningen – als Arizona’s oudere staatsman.