Beleg van Charleston, (1780) tijdens de Amerikaanse Revolutie, Britse land- en zeecampagne die Charleston, S.C., afsneed en tot de overgave dwong,
Charleston had in 1776 een aanval weerstaan op Fort Sullivan (omgedoopt tot Fort Moultrie omdat de verdediging ervan onder toezicht stond van generaal William Moultrie) door Britse marine- en legertroepen onder bevel van adm. Peter Parker en generaal Henry Clinton. In 1779 sloeg het een ander af, geleid door generaal Augustus Prevost. Maar in het voorjaar van 1780 slaagde Clinton waar hij eerder had gefaald.
In dit stadium van de Revolutie werd de Britse oorlogsinspanning verlegd van New York en New Jersey naar het zuiden, waar men geloofde dat het grote aantal loyalisten kon worden opgewekt om actie te ondernemen tegen de opstand. In 1778 had een expeditie naar Savannah, Ga., ertoe geleid dat de Britten het grootste deel van Georgia in handen hadden. In december 1779 scheepte een Britse vloot met een grote troepenmacht onder leiding van Clinton zich in vanuit New York. Na stormweer werd de vloot gedwongen zich in Savannah te hergroeperen. In februari 1780 landde het gereconstrueerde leger van Clinton ongeveer 50 km ten zuiden van Charleston en begon de aanval op de stad, die onder bevel stond van generaal Benjamin Lincoln.
In de weken daarna rukte het Britse leger op en isoleerde Charleston. Intussen voer de Britse vloot de haven van Charleston binnen, waar het kleine Amerikaanse vlootverband zijn schepen had gestrand en hun kanonnen had verwijderd. De Britse landmacht begon begin april met de bouw van belegeringsstellingen en op 14 april sneed de overwinning van een Britse troepenmacht onder leiding van luitenant-kolonel Banstre Tarleton bij Moncks Corner Charleston af van mogelijke koloniale versterking. Op 12 mei werd Lincoln gedwongen zich over te geven. De Britten lieten de militieleden die onder Lincoln’s bevel stonden vrij, maar maakten gevangenen van het grote contingent van het Continentale Leger dat de stad had verdedigd.