De Brahma (Aziatische klasse) is een zwaar ras dat van oudsher voor de vleesproductie werd gefokt. Ze leggen bruine eieren met schaal en hebben een gele huid. Uit verslagen in sommige van de vroegste literatuur blijkt dat dit ras het record in handen heeft voor het op één na grootste standaardgewicht met volwassen vogels van wel 18 pond. Ze worden door de American Poultry Association (APA) erkend in drie variëteiten: Light, Dark en Buff.
Standaardgewichten
Haan: 12 pond.
Hen: 9,5 pond.
Hen: 9,5 pond.5 pond.
Cockerel: 10 pond.
Pullet: 8 pond.
Over het geheel genomen zijn Brahma’s een groot, zwaarbeet ras met een erwtenkam en zeer kleine halskwabben, waarbij de vrouwtjes een keelhuid tussen de halskwabben hebben. De koppen van Brahma’s zijn groot en zeer breed met karakteristieke “keverwenkbrauwen”. Het lichaam is middelmatig lang, breed en zeer diep. De rug is vlak met een matige zwaai tot aan de staart, waarbij de schenkels en de buitenste en middelste tenen bevederd zijn.
Dit ras is zeer opmerkelijk in die zin dat het in India werd voortgebracht uit een kruising van Maleis en Cochin en vrijwel onmiddellijk naar Amerika werd gebracht. Bovendien werd het ras in Amerika en Engeland ontwikkeld en geperfectioneerd, terwijl het in India werd verwaarloosd en in de aangrenzende delen van China weinig aandacht kreeg. Het ras ontleent zijn naam aan de rivier Brahmaputra, een kleine stroom in Assam, aan de oevers waarvan het ras zou zijn ontstaan. In feite werd hij eerst Brahma Pootra genoemd, maar later afgekort tot Brahma. In zijn geschiedenis werd de Brahma ook Cochin China, Gray Shanghai en Gray Chittagong genoemd.
De belangstelling voor het ras, en in het bijzonder voor de vogels met de “hermelijnkleur” (wit met zwarte punten), begon met de vondst van verscheidene van dergelijke vogels op een schip uit Calcutta in de haven van New York, in 1846 of 1847. In dezelfde partij bevonden zich ook donkergrijze, rode en bruine vogels. Op verschillende tijdstippen gedurende de volgende vijf tot zeven jaar werden andere importen ontvangen, waarbij de voorraad in alle gevallen onbestemde patronen en gemengde kleuren vertoonde. Degenen die de “lichte” vogels van de eerste import hadden verkregen, beweerden dat deze vogels absoluut type- en kleurgetrouw waren. Maar deze bewering schijnt niet gegrond te zijn, want volgens de Brahma fokkers die het bestand in de jaren 1850 kenden, kweekte naar verluidt geen van de dieren kleurvast. Zowel “lichte” als “donkere” Brahma’s werden gewoonlijk verkregen uit “licht” gekleurde vogels, en soms werden ook nakomelingen van andere kleuren geproduceerd. De vogels hadden ook de erwtenkam van de Malay, de enkele kam van de Cochin, en elke tussenvorm. Aanvankelijk werd de benaming “Brahma” alleen gebruikt voor “grijze” vogels. Vanaf het begin werd de voorkeur gegeven aan de erwtenkam, hoewel tot in het begin van de jaren 1870 sommige stammen nog een enkele kam hadden. De Brahma werd vanaf het begin door velen als meer begeerlijk beschouwd dan de andere grote Aziatische types, en de Light Brahma werd de favoriet in zijn klasse, een onderscheiding die hij altijd heeft behouden. Brahma’s in Amerika zijn gefokt met een matige bevedering van de voeten, die in slecht gefokte rassen vaak zeer schaars mag worden, terwijl ze in Engeland zijn gefokt met een veel zwaarder verenkleed. In het begin van Amerika werden pogingen ondernomen om modificaties van het Brahma type te populariseren in de vorm van schaars bevederde en blootbenige stammen, alsmede ondermaatse vroeg leggende “nuts” stammen. Dergelijke pogingen werden weinig aangemoedigd, omdat Brahma’s met grote hoenderachtigen voor de meeste mensen aantrekkelijker zijn als ze tenminste matig bevederd zijn op de schenkels en voeten; en mensen die hoenders met gladde poten en vroegrijpe hoenders wilden, hadden een ruime keuze uit andere rassen.
De Brahma is zeer koudehard en minder gevoelig voor kou en blootstelling aan de zon, en overtreft in dit opzicht de Cochin door zijn erwtenkam. Hij heeft ook, door zijn korter verenkleed, iets minder last van hitte dan de Cochin, hoewel de verschillen in dit opzicht niet groot zijn. Wat temperament en broedsheid betreft, zijn de Brahma’s even kalm als de Cochin, maar niet zo vatbaar voor broedsheid. Ze hebben niet zo’n neiging tot zwaarlijvigheid als de Plymouth Rock en de Wyandotte, en wanneer ze voor de productie worden gehouden, zijn Brahma’s volhardende leghennen, die vaak ofwel niet broeden ofwel pas aan het begin van de zomer broeds worden.