Brian Samuel Epstein werd geboren op 19 september 1934 in Rodney Street, Liverpool. Zijn ouders waren Harry en Malka Epstein. Voor zijn dood in 1967 zou hij fortuin maken als manager van The Beatles, maar ook van Gerry and the Pacemakers, Cilla Black en Billy J Kramer and the Dakotas.
Harry en Malka (bij iedereen bekend als Queenie, want Malka is het Hebreeuwse woord voor ‘koningin’) bezaten een meubelzaak in Liverpool. Later breidde het familiebedrijf zich uit en kochten ze de North End Road Music Store (bekend als NEMS) ernaast.
In 1950 ging Brian op 16-jarige leeftijd werken in de Walton Road winkel van de familie, hoewel hij kledingontwerper wilde worden – iets waar zijn vader tegen was. Op zijn 18e werd hij ingelijfd bij het leger, maar na 10 maanden werd hij ontslagen omdat hij emotioneel en mentaal ongeschikt was.
In zijn autobiografie A Cellarful Of Noise, gepubliceerd in oktober 1964, beweerde Epstein dat hij betrapt was toen hij zich voordeed als een officier. De verborgen waarheid was dat hij een kleermaker had gevraagd een officiersuniform te maken, dat hij droeg toen hij door de bars van Londen zwierf. Hij werd gearresteerd door de militaire politie, maar ontkwam aan een krijgsraad door in te stemmen met een bezoek aan een legerpsychiater die Epsteins homoseksualiteit ontdekte.
Bij zijn terugkeer in Liverpool in 1954 kreeg hij de leiding over Clarendon Furnishing, een filiaal van het familiebedrijf Epstein in de wijk Hoylake. Hij bleek een succesvol verkoper, maar haalde zijn ouders over om hem een acteursopleiding te laten volgen aan de Royal Academy for Dramatic Arts. Brian slaagde voor de RADA auditie en werd een klasgenoot van Susannah York, Albert Finney en Peter O’Toole. Hij stopte echter na het derde trimester.
Hij keerde terug om voor zijn ouders te werken, en in 1955, op 21-jarige leeftijd, werd hij directeur van NEMS.
Toen Harry Epstein een nieuwe NEMS-winkel opende in de Great Charlotte Street in Liverpool, kreeg Brian de leiding over de benedenverdieping. Hij breidde de verkoop van piano’s en draadloze radio’s uit tot grammofoonplaten, en de winkel werd een van de grootste muziekwinkels in het noorden van Engeland.
De platenafdeling was zo’n succes dat hij de leiding kreeg over een nieuw NEMS-filiaal dat op 12-14 Whitechapel werd geopend. Rond deze tijd vroeg hij Bill Harry – de redacteur van het tijdschrift Mersey Beat, dat Brian sinds het eerste nummer in juli 1961 had verkocht – of hij een muziekcolumn kon schrijven. Zijn eerste artikel, onder de kop ‘Record Releases, by Brian Epstein of NEMS’, verscheen in het derde nummer op 3 augustus 1961.
With The Beatles
Mersey Beat was waar Epstein voor het eerst de naam The Beatles opmerkte, die op de cover van nummer twee stonden. Zijn nieuwsgierigheid zou zijn gewekt toen een klant, Raymond Jones, NEMS binnenkwam en Epstein vroeg om een exemplaar van ‘My Bonnie’, de single die de band met zanger Tony Sheridan in Hamburg had opgenomen.
Om ongeveer drie uur op zaterdag 28 oktober 1961 liep een achttienjarige jongen genaamd Raymond Jones, in spijkerbroek en zwart leren jack, een platenzaak binnen in Whitechapel, Liverpool, en zei: “Ik wil een plaat hebben. Het is “My Bonnie” en het is gemaakt in Duitsland. Heeft u die?Achter de toonbank stond Brian Epstein, zevenentwintig, directeur van de winkel. Hij schudde zijn hoofd. ‘Van wie is die plaat?’ vroeg hij. ‘U zult er wel niet van gehoord hebben,’ zei Jones. ‘Het is van een groep die The Beatles heet….’
Proloog bij A Cellarful Of Noise
De Whitechapel-winkel lag op korte loopafstand van de Cavern Club in Mathew Street. Op 9 november 1961 zag hij The Beatles een lunchconcert spelen, waarna hij de kleedkamer binnenging en de groep ontmoette.
Ondanks zijn gebrek aan ervaring werd Epstein in januari 1962 hun manager, en liet hij al snel zijn invloed gelden op hun kleding en optreden op het podium.
Nadat hij de band bij een aantal Londense platenlabels had ondergebracht, kreeg Epstein uiteindelijk een auditie in de Abbey Road-studio’s van EMI, waar George Martin besloot hen te contracteren.
Epstein was de sleutel tot het succes van The Beatles – Paul McCartney zei later: “Als iemand de vijfde Beatle was, dan was het Brian wel”. Hij was ook manager van een aantal andere Liverpoolse acts, waaronder Gerry and the Pacemakers, Cilla Black en Billy J Kramer and The Dakotas.
Toen The Beatles zich in 1966 terugtrokken uit het live-optreden, merkte Epstein dat zijn invloed op de groep tanende was. Hij had al amfetaminen gebruikt vanaf zijn eerste dagen bij de band, maar zijn gebruik van pillen werd een steeds groter probleem naarmate hij meer betrokken raakte bij de Londense drugsscene van de jaren zestig.
Tijdens de opnamen van Sgt Pepper bracht Epstein tijd door om van zijn drugsverslaving af te komen, onder meer in de Priory in Putney, Londen.
Brian Epstein overleed op 27 augustus 1967 aan een toevallige overdosis drugs. Zijn dood was waarschijnlijk te wijten aan een ophoping van het kalmeringsmiddel Carbitral, vermengd met alcohol.
Op dat moment waren The Beatles in Bangor, Noord-Wales, voor een ontmoeting met Maharishi Mahesh Yogi. Ze woonden de begrafenis niet bij, om geen media en fans te trekken, maar waren wel aanwezig bij een herdenkingsdienst in de New London Synagogue.
Epstein ligt begraven op de Kirkdale Jewish Cemetery in Liverpool.