Leider van zijn volk
Na de dood van Joseph de Oude in 1871, nam Opperhoofd Joseph de leidersrol van zijn vader over, evenals de posities die hij voor zijn volk had uitgezet. Zoals zijn vader voor hem had gedaan, verzette Opperhoofd Joseph zich samen met zijn mede-Nez Percé leiders, de opperhoofden Looking Glass en White Bird, tegen het hervestigingsplan.
Toen de spanningen opliepen, voelden de drie opperhoofden aan dat er geweld op komst was. In 1877, toen zij inzagen wat een oorlog voor hun volk kon betekenen, gaven de stamhoofden zich gewonnen en stemden in met de nieuwe grenzen van het reservaat.
Nog voor de verhuizing echter, vielen krijgers van White Bird’s stam verschillende blanke kolonisten aan en doodden hen. Opperhoofd Joseph begreep dat dit wrede gevolgen zou hebben en in een poging om een nederlaag, en hoogstwaarschijnlijk zijn eigen dood, te voorkomen, leidde hij zijn volk op wat nu algemeen wordt beschouwd als een van de meest opmerkelijke terugtochten in de militaire geschiedenis.
In de loop van vier lange maanden begonnen Opperhoofd Joseph en zijn 700 volgelingen, een groep waarvan slechts 200 echte krijgers deel uitmaakten, aan een mars van 1400 mijl in de richting van Canada. De tocht omvatte een aantal indrukwekkende overwinningen op een Amerikaanse troepenmacht van meer dan 2.000 soldaten.
Maar de terugtocht eiste zijn tol van de groep. Tegen de herfst van 1877 waren Opperhoofd Joseph en zijn volk uitgeput. Ze waren tot op 40 mijl van de Canadese grens gekomen en bereikten het Bear Paw gebergte in Montana, maar waren te verslagen en uitgehongerd om door te vechten.
Nadat zijn krijgers waren gereduceerd tot slechts 87 vechtende mannen, nadat hij het verlies van zijn eigen broer, Olikut, had doorstaan en veel van zijn vrouwen en kinderen de hongerdood had zien sterven, gaf Opperhoofd Joseph zich over aan zijn vijand, waarbij hij een van de grootste toespraken uit de Amerikaanse geschiedenis hield.
“Ik ben moe van het vechten,” zei hij. “Onze opperhoofden zijn gedood. Looking Glass is dood. Toohoolhoolzote is dood. De oude mannen zijn allemaal dood. Het zijn de jonge mannen die zeggen: ‘Ja’ of ‘Nee.’ Degene die de jonge mannen leidde, is dood. Het is koud, en we hebben geen dekens. De kleine kinderen vriezen dood. Mijn mensen, sommigen van hen, zijn weggelopen naar de heuvels, en hebben geen dekens, geen eten. Niemand weet waar ze zijn. Misschien vriezen ze dood. Ik wil tijd hebben om mijn kinderen te zoeken, en zien hoeveel ik er kan vinden. Misschien zal ik ze vinden tussen de doden. Hoor mij, mijn leiders! Ik ben moe. Mijn hart is ziek en verdrietig. Van waar de zon nu staat, zal ik voor altijd niet meer vechten.”