In de jaren 1950 gaven dramatische ontwikkelingen in een reeks technologieën een nieuwe vorm aan de Amerikaanse cultuur en veranderde de manier waarop Amerikanen naar de beschaving keken. Steeds meer gezinnen bezaten televisietoestellen, waarvan ze steeds afhankelijker werden voor nieuws en amusement. Terwijl de meeste televisietoestellen alleen zwart-wit signalen ontvingen, werden de eerste kleurentelevisietoestellen geproduceerd en werden de eerste uitzendingen “in levende kleuren” uitgezonden. Verbeteringen in de kwaliteit van magnetische banden leidden tot een toename van het opnemen van televisieprogramma’s (vóór de band werden alle programma’s live uitgezonden). Er werd een transatlantische kabel gelegd tussen Europa en Noord-Amerika, waardoor de telefooncommunicatie tussen de continenten kon worden verbeterd. Vliegtuigen met straalaandrijving worden geïntroduceerd, wat leidt tot non-stop vliegreizen over en tussen de continenten. Wetenschappelijke vooruitgang werd geboekt in een hele reeks disciplines, van geologie tot genetica. Er werden nieuwe producten ontwikkeld, van fotokopieerapparaten tot orale anticonceptiepillen, langspeelplaten (LP’s) tot Liquid Paper. Het eerste videospelletje werd zelfs uitgevonden in 1958!
Een van de mijlpalen van het decennium was het op de markt brengen van de eerste commercieel geproduceerde computer, de UNIVAC I. Naar hedendaagse maatstaven was de UNIVAC enorm en fysiek imposant. Hij werd gekocht door grote bedrijven en overheidsinstellingen; het concept van de personal home computer zou nog decennia op zich laten wachten. Terwijl velen in die tijd gefascineerd waren door computers, waren anderen bang voor deze nieuwe machines. Zou de komst van computertechnologie leiden tot een toekomst waarin machines de mensheid zouden overheersen? Een andere belangrijke ontwikkeling was de ontwikkeling en het op de markt brengen van de transistor. De transistor (een klein, duurzaam elektronisch apparaat dat wordt gebruikt voor geluidsversterking en schakeling), die voor het eerst werd ontwikkeld in 1947, werd een sleutelcomponent in een groot aantal producten, waaronder televisietoestellen, computers, radio’s en gehoorapparaten.
Op een meer onheilspellende toon versnelde de ontwikkeling van de H-bom (waterstofbom) in het begin van de jaren vijftig, toen de koude oorlog escaleerde tussen de Verenigde Staten en Sovjet-Rusland. De H-bom was krachtiger en dodelijker dan de A-bom (atoombom) die in 1945 boven Hiroshima en Nagasaki was geëxplodeerd en een einde had gemaakt aan de Tweede Wereldoorlog. Sommigen in de wetenschappelijke gemeenschap, zoals de natuurkundige Edward Teller, waren voorstander van het gebruik van nucleaire technologie in de bewapening. Anderen, zoals J. Robert Oppenheimer, de natuurkundige die aan het hoofd stond van het Manhattan Project, waarin de atoombom werd ontwikkeld, benadrukten dat de technologie alleen voor vreedzame doeleinden mocht worden gebruikt. Ondertussen maakte de ontwikkeling van intercontinentale ballistische raketten (ICBM’s) de lancering mogelijk van kernkoppen die over de aarde konden razen en hun doelwitten konden vernietigen. Dergelijke technologische vooruitgang droeg enorm bij tot de escalatie van de nucleaire wapenwedloop. Op 4 oktober 1957 werd het ruimtetijdperk geboren toen de Sovjets de Spoetnik lanceerden, de eerste satelliet die in een baan om de aarde vloog.
De wetenschappelijke en technologische vooruitgang maakte het dagelijks leven aangenamer en comfortabeler, vooral voor diegenen die over de financiële middelen beschikten om met een straalvliegtuig over de wereld te vliegen of telefoongesprekken te voeren over de continenten heen. Tegelijkertijd vreesden velen dat veel van deze nieuwe technologie ook zou kunnen worden gebruikt om oorlog te voeren, en misschien wel om de beschaving te vernietigen.