Het nieuwe Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th Edition (DSM-5) bevat enkele wijzigingen met betrekking tot persoonlijkheidsstoornissen, die in de DSM-IV werden gecodeerd op As II. Dit artikel schetst enkele van de belangrijkste veranderingen voor deze aandoeningen.
Volgens de American Psychiatric Association (APA), de uitgever van de DSM-5, is de belangrijkste verandering bij persoonlijkheidsstoornissen dat ze niet langer gecodeerd worden op As II in de DSM-5, omdat de DSM-5 heeft afgerekend met het dubbele en verwarrende karakter van “assen” voor diagnostische codering.
Vóór de DSM-5 werden psychische stoornissen en gezondheidsproblemen van een persoon gecodeerd in vijf afzonderlijke gebieden – of assen – in de DSM. Volgens de APA werd dit multiaxiale systeem “gedeeltelijk ingevoerd om een probleem op te lossen dat niet langer bestaat: Bepaalde stoornissen, zoals persoonlijkheidsstoornissen, kregen onvoldoende aandacht in kliniek en onderzoek. Als gevolg daarvan werden deze stoornissen ingedeeld in As II om ervoor te zorgen dat ze meer aandacht kregen.”
Omdat er eigenlijk geen zinvol verschil was in het onderscheid tussen deze twee verschillende soorten psychische stoornissen, werd het assenstelsel in de DSM-5 overbodig. Het nieuwe systeem combineert de eerste drie assen uit eerdere edities van de DSM tot één as met alle psychische en andere medische diagnoses. “Hiermee wordt kunstmatig onderscheid tussen aandoeningen weggenomen,” zegt de APA, “wat zowel de klinische praktijk als het gebruik in onderzoek ten goede komt.”
Persoonlijkheidsstoornissen in de DSM-5
Het goede nieuws is dat geen van de criteria voor persoonlijkheidsstoornissen is veranderd in de DSM-5. Hoewel er verschillende herzieningsvoorstellen zijn gedaan die de manier waarop mensen met deze stoornissen worden gediagnosticeerd aanzienlijk zouden hebben veranderd, heeft het bestuur van de American Psychiatric Association uiteindelijk besloten om de categoriale benadering van de DSM-IV te handhaven, met dezelfde 10 persoonlijkheidsstoornissen.
Een nieuw hybride persoonlijkheidsmodel werd geïntroduceerd in Sectie III van de DSM-5 (stoornissen die nader onderzoek behoeven), dat een evaluatie omvatte van beperkingen in het persoonlijkheidsfunctioneren (hoe een individu zichzelf en anderen typisch ervaart) plus vijf brede gebieden van pathologische persoonlijkheidskenmerken. In het nieuwe voorgestelde model zouden clinici persoonlijkheid beoordelen en een persoonlijkheidsstoornis vaststellen op basis van specifieke moeilijkheden in het persoonlijkheidsfunctioneren van een individu en op specifieke patronen van die pathologische trekken.
De hybride methodologie behoudt zes typen persoonlijkheidsstoornissen:
- Borderline Persoonlijkheidsstoornis
- Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis
- Avijandige Persoonlijkheidsstoornis
- Schizotypische Persoonlijkheidsstoornis
- Antisociale Persoonlijkheidsstoornis
- Narcissistische Persoonlijkheidsstoornis
Volgens de APA, wordt elk type gedefinieerd door een specifiek patroon van beperkingen en trekken. Deze benadering omvat ook een diagnose van PersoonlijkheidsstoornisTrait Specified (PD-TS) die kan worden gesteld wanneer een Persoonlijkheidsstoornis aanwezig wordt geacht, maar niet volledig aan de criteria voor een specifieke persoonlijkheidsstoornis wordt voldaan. Voor deze diagnose zou de clinicus de ernst van de stoornis in het persoonlijkheidsfunctioneren en de problematische persoonlijkheidstrek(ken) noteren.
Dit hybride dimensioneel-categorische model en zijn componenten proberen bestaande problemen met de categorische benadering van persoonlijkheidsstoornissen aan te pakken. APA hoopt dat opname van de nieuwe methodologie in Sectie III van de DSM-5 onderzoek zal aanmoedigen dat dit model kan ondersteunen bij de diagnose en verzorging van patiënten, en zal bijdragen aan een beter begrip van de oorzaken en behandelingen van persoonlijkheidsstoornissen.
Daarnaast merkt de APA op:
Voor de algemene criteria voor persoonlijkheidsstoornis die in Sectie III worden gepresenteerd, is een herzien criterium voor persoonlijkheidsfunctioneren (Criterium A) ontwikkeld op basis van een literatuurstudie van betrouwbare klinische metingen van kernstoornissen die centraal staan in persoonlijkheidspathologie. Bovendien werd het matige niveau van persoonlijkheidsstoornis dat vereist is voor de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis empirisch vastgesteld om het vermogen van clinici om persoonlijkheidsstoornis pathologie nauwkeurig en efficiënt te identificeren te maximaliseren.
De diagnostische criteria voor specifieke DSM-5 persoonlijkheidsstoornissen in het alternatieve model worden consequent over de stoornissen heen gedefinieerd door typische stoornissen in het persoonlijkheidsfunctioneren en door karakteristieke pathologische persoonlijkheidskenmerken waarvan empirisch is vastgesteld dat ze samenhangen met de persoonlijkheidsstoornissen die ze vertegenwoordigen.
Diagnostische drempels voor zowel Criterium A als Criterium B zijn empirisch vastgesteld om verandering in de prevalentie van de stoornis en overlap met andere persoonlijkheidsstoornissen te minimaliseren en om relaties met psychosociale beperkingen te maximaliseren.
Een diagnose van persoonlijkheidsstoornis gespecificeerd – gebaseerd op een matige of grotere stoornis in het persoonlijkheidsfunctioneren en de aanwezigheid van pathologische persoonlijkheidstrekken – vervangt persoonlijkheidsstoornis niet anders gespecificeerd en biedt een veel informatievere diagnose voor patiënten die niet optimaal worden omschreven als hebbend een specifieke persoonlijkheidsstoornis. Een grotere nadruk op persoonlijkheidsfunctioneren en op eigenschappen gebaseerde criteria vergroot de stabiliteit en empirische basis van de stoornissen.
Persoonlijkheidsfunctioneren en persoonlijkheidstrekken kunnen ook worden beoordeeld of een individu een persoonlijkheidsstoornis heeft of niet, waardoor klinisch bruikbare informatie over alle patiënten wordt verkregen. De DSM-5 Sectie III benadering biedt een duidelijke conceptuele basis voor alle persoonlijkheidsstoornis pathologie en een efficiënte beoordelingsbenadering met aanzienlijk klinisch nut.