Columbus verliet Spanje in 1492 en, na eerst op de Bahama’s te zijn geland, trok hij verder naar de kusten van Cuba. Hij trof er een dichte begroeiing en vreedzame Taino-indianen aan, die het eiland al minstens 3000 jaar bewoonden. In de volgende twee decennia zou het Spaanse Rijk het grootste deel van de inheemse bevolking uitroeien en op zijn beurt meer dan 30.000 slaven uit Afrika transporteren om op enorme plantages geldgewassen te verbouwen, met name suikerriet.
Tussen het eind van de 17e en het eind van de 18e eeuw domineerde Cuba de wereldsuikermarkt; tot het embargo van 1960 kwam een derde van de suikerimport van de Verenigde Staten daar vandaan. In het begin van de 19e eeuw kwamen talrijke slavenopstanden tot stand; in 1868 sloten Cubaanse landeigenaren zich hierbij aan en ontketende de eerste onafhankelijkheidsoorlog. De tweede, in 1898, leidde vervolgens tot de Spaans-Amerikaanse oorlog en de invloed van de VS op het eiland. De volgende halve eeuw zou Cuba Amerika’s tropische speelplaats zijn, maar een reeks dictators, met als hoogtepunt het bewind van Fugencio Batista in de jaren ’50, leidde tot nog een revolutie en een 50-jarige onderbreking van de vriendschappelijke betrekkingen.
Hoewel het Castro-tijdperk beladen was met spanningen tussen de VS en Cuba, begonnen die in 2013 te ontdooien. De Amerikaanse ambassade werd heropend in Havana en de handels- en reisbeperkingen werden versoepeld. Vandaag verwelkomt het eiland opnieuw Amerikanen aan haar kusten, en onthult een fascinerende cultuur, landschap en infrastructuur die een generatie lang onveranderd zijn gebleven. Aankomende commerciële vluchten en grote cruisemaatschappijen beloven een toestroom van nieuwe toeristen, waardoor het des te noodzakelijker is voor expeditiereizigers om nu een bezoek te brengen en Cuba’s diverse en onderscheidende karakter te ervaren, voordat de onvermijdelijke veranderingen die het toerisme met zich meebrengt.