Het concept van muziek maken door snaren met hamers aan te slaan is al heel oud. De hamer-dulcimer werd het eerste op grote schaal gebruikte snaarinstrument en kan als een eerste voorloper van de piano worden beschouwd. Het dateert uit circa 500 v. Chr. en werd gebruikt in het Midden-Oosten, Zuidwest-Azië, China, Griekenland en Rome.
Vóór de piano waren er een aantal eerdere toetsinstrumenten. Het orgel is een van de oudste daarvan, en zijn vroegste voorgangers werden gebouwd in het oude Griekenland in de derde eeuw v. Chr. Andere vroege toetsinstrumenten zoals het clavichord (uitgevonden in 1400 v. Chr.) en het klavecimbel (1521) waren tegen de 17e eeuw goed ontwikkeld, maar zij boden niet de mogelijkheden die de piano bood. In een clavichord worden de snaren aangeslagen door metalen tangen, terwijl in een klavecimbel de snaren mechanisch worden aangetokkeld door stekels wanneer de bespeler de toets indrukt. Andere populaire instrumenten uit de klavecimbelfamilie die populair waren in de late Renaissance en vroege Barok waren de virginaal en de spinet.
De piano werd rond 1700 in Florence uitgevonden door de deskundige klavecimbelbouwer Bartolomeo Cristofori. Cristofori was in die tijd in dienst van de Medici familie. De piano was revolutionair omdat het het eerste klavierinstrument was dat harde en zachte tonen kon spelen – het woord pianoforte betekent letterlijk zacht-stevig in het Italiaans. De pianobouw bloeide op aan het eind van de 18e eeuw in Europa, waar piano’s werden gebouwd met houten frames, twee of drie snaren per noot, en met leer beklede hamers. De term “fortepiano” onderscheidt nu deze vroege instrumenten (en moderne re-creaties) van latere piano’s.
In de periode van ongeveer 1790 tot 1860 onderging de piano enorme veranderingen die leidden tot de moderne structuur van het instrument. Deze revolutie was een reactie op de voorkeur van componisten en pianisten voor een krachtiger, aanhoudend geluid. Dit werd mogelijk gemaakt door de aan de gang zijnde industriële revolutie, waarbij middelen zoals pianodraad van hoge kwaliteit voor de snaren, en precisiegietwerk voor de productie van massieve ijzeren frames die de enorme spanning van de snaren konden weerstaan, plotseling in grote hoeveelheden beschikbaar kwamen. De rechtopstaande piano met diagonale snaren werd in het begin van de 19e eeuw in Londen uitgevonden en ze werden erg populair voor het maken van muziek en het oefenen in huis, vanwege hun compacte formaat en betaalbaarheid.
In 1826 werd voor het eerst vilt (een consistenter materiaal dan leer) geïntroduceerd voor gebruik in hamerbedekkingen, waardoor een groter dynamisch bereik mogelijk werd naarmate het hamergewicht en de snaarspanning toenamen. Na verloop van tijd nam ook het toonbereik toe, van vijf octaven in Mozarts tijd tot zeven octaven in de piano’s van vandaag.
Pianotechniek evolueerde tijdens de overgang van klavecimbel/clavichord naar fortepianospel, en ging door in de ontwikkeling van de moderne piano. Veranderingen in muziekstijlen en publieksvoorkeuren tijdens de Klassieke en de Romantische periode, alsmede de opkomst van virtuoze pianisten, hebben bijgedragen tot de evolutie van de piano en de verschillende ‘scholen’ van pianospel.
Een belangrijke innovatie die heeft bijgedragen tot de krachtige klank van de moderne piano was het gebruik van het eerder genoemde grote gietijzeren frame, dat bovenop de klankkast zit. Dit enkele gietijzeren frame werd in 1825 gepatenteerd en maakte het gebruik van dikkere en meer gespannen snaren mogelijk. Het gebruik van drie snaren voor het midden- en hoge register versterkte de rijkdom van de klank, terwijl de koperen winding rond een stalen snaar in de lage registers de massa van de snaar vergrootte, waardoor de diepte en toon van de klank toenam zonder dat de snaar merkbaar aan stijfheid verloor.
Veranderingen in het ontwerp, zoals de uitvinding van het sostenutopedaal (1844), het patent op kruissnaren (1859), de uitvinding van de duplexschaalverdeling (1872) en de standaardisatie van het 88-toetsenformaat in de jaren 1880 en 1890 waren allemaal opmerkelijke toevoegingen aan de vroegere pianomodellen. De meeste technologische vorderingen waren rond 1900 gemaakt, maar dit heeft de pianofabrikanten er niet van weerhouden te experimenteren en hun ontwerpen en werkwijzen te verfijnen. Naarmate de productieprocessen verder werden gestroomlijnd en nieuwe materialen werden getest en verbeterd, is de piano blijven veranderen.
Een van die veranderingen in de afgelopen decennia is het klaviermechaniek Millennium III van Kawai geweest – een standaardkenmerk van de meeste Kawai piano’s sinds het jaar 2000. De introductie van koolstofvezel in het mechaniek kon het sterker maken, zodat het lichter kon zijn, zodat het sneller en responsiever kon zijn. Een ander voordeel van koolstofvezel is dat het bestand is tegen temperatuur- en vochtigheidsschommelingen, waardoor het het meest stabiele mechaniek ter wereld is.
Ook de buitenkant van de piano is veranderd – in 2012 zag de eerste piano van 3 meter en 108 toetsen (met vier pedalen) het levenslicht. Hoewel sommigen dit misschien als een stap te ver beschouwen, verlegt het zeker de grenzen van het standaardontwerp.
Fabrikanten over de hele wereld blijven experimenteren met verschillende materialen en processen, allemaal op maat gemaakt met de nieuwste technologische innovaties. De piano blijft een echt hoogtepunt van menselijke prestaties, dus het lijkt terecht en gepast dat hij zich blijft ontwikkelen. Wie weet hoe hij er over 300 jaar uit zal zien en zal klinken?