Een overzicht van de beschikbare literatuur toont aan dat proliferatie van ependyma optreedt tijdens de embryologische en vroege postnatale ontwikkelingsperioden. De proliferatie neemt echter sterk af tijdens het postnatale leven en slechts lage niveaus van residuele activiteit blijven bestaan tot in de volwassenheid onder normale omstandigheden. In sommige regio’s van het ventrikel wordt de morfologische en histochemische differentiatie van het ependyma echter pas geruime tijd postnataal bereikt. Recente immunocytochemische studies met GFAP geven aan dat alleen tanycyten antigeniciteit kunnen verwerven tijdens de ontwikkeling en dat zij mogelijk een gemeenschappelijke fylogenie en/of functie delen met astrocyten. Onder pathologische omstandigheden suggereert het merendeel van de beschikbare gegevens dat er inherente verschillen kunnen bestaan in de proliferatieve capaciteit van het ependyma in verschillende regio’s van de neuraxis. Hoewel de reactie van ependyma op verschillende pathologische condities niet eenduidig is, is proliferatie vaak waargenomen als reactie op ruggenmergschade. Aangenomen wordt dat het ependyma een belangrijke rol speelt bij het op gang brengen en houden van regeneratieve processen in het ruggenmerg van gewervelde inframammalia. Bij hydrocefalie blijkt er een opmerkelijke gelijkenis te bestaan in cytopathologische veranderingen, ongeacht de wijze van inductie. De volgorde, de ernst en de uitgebreidheid van de schade blijken samen te hangen met de mate van ventriculaire dilatatie. De meest waargenomen veranderingen zijn (1) uitrekking en afplatting van het ependyma, het meest uitgesproken in de witte stof, (2) karakteristieke veranderingen van het ependymale celoppervlak, geassocieerd met ventriculaire verwijding, (3) toegenomen extracellulaire ruimte en periventriculair oedeem en (4) demyelinisatie en subependymale gliosis. Hoewel ependymale celproliferatie is gerapporteerd als onderdeel van de algemene weefselreactie op chronische hydrocefalie en op de pathologie van ventriculaire shunt occlusie, zijn de bewijzen niet geheel overtuigend en is er duidelijk behoefte aan verder onderzoek over dit onderwerp.