National Security Council medewerker Oliver North en zijn secretaresse, Fawn Hall, beginnen met het versnipperen van documenten die hun deelname zouden hebben onthuld aan een reeks van illegale activiteiten met betrekking tot de verkoop van wapens aan Iran en het doorsluizen van de opbrengsten naar een rebellerende Nicaraguaanse groepering. Op 25 november werd North ontslagen, maar Hall bleef stiekem documenten naar hem toe smokkelen door ze in haar rok en laarzen te stoppen. Het Iran-Contra schandaal, zoals het bekend kwam te staan, werd een schande en een kleverig juridisch probleem voor de regering-Reagan.
Nauwelijks zes jaar eerder was Iran een vijand van de Verenigde Staten geworden nadat het gijzelaars had genomen in de Amerikaanse ambassade in Teheran. In die tijd had Ronald Reagan herhaaldelijk volgehouden dat de Verenigde Staten nooit zaken zou doen met terroristen. Toen de onthulling aan het licht kwam dat zijn topambtenaren bij de Nationale Veiligheidsraad waren begonnen met de verkoop van wapens aan Iran, was dat een ramp voor de public relations.
Tijdens de op televisie uitgezonden Iran-Contra hoorzittingen kwam het publiek te weten dat het voor de wapens ontvangen geld werd gebruikt om de Contra’s in Nicaragua te steunen, ondanks het Boland Amendement van het Congres, dat Amerikaanse hulp aan de Contra’s uitdrukkelijk verbood. Hoewel de communistische Sandinisten legitiem waren gekozen in Nicaragua, probeerde de Reagan regering hen te verdrijven door de Contra’s, een anti-communistische groepering, te steunen.
Tijdens de Iran-Contra hoorzittingen beweerde North dat de hele Reagan regering had geweten van het illegale plan. Nadat hij had toegegeven dat hij tegen het Congres had gelogen, werd hij veroordeeld voor het versnipperen van documenten, belemmering van de rechtsgang, en het illegaal verkrijgen van een veiligheidshek voor zijn eigen woning.
Een jaar later, in juli 1990, stemde een hof van beroep met 2-1 voor vernietiging van zijn veroordeling, op grond van de mogelijkheid dat een deel van het bewijsmateriaal afkomstig was van getuigenverklaringen die het Congres had geïmmuniseerd tijdens hun eigen hoorzittingen over de zaak. President Reagan en Vice President George Bush hielden vol dat zij geen weet hadden van de regeling.