Op 25 juli 1729 werd North Carolina een koninklijke kolonie toen de Lords Proprietors de kolonie aan koning George II verkochten. South Carolina was 10 jaar eerder al een koninklijke kolonie geworden, waarmee de weg was geëffend voor North Carolina.
De Engelse kroon, die al lang ontevreden was over eigendomskolonies en bedrijfskolonies, was in de jaren 1680 begonnen met het proces om deze kolonies om te vormen tot koninklijke controle. De verkoop van North Carolina was het hoogtepunt van een juridische procedure die in 1706 was gestart door Koningin Anne. Omdat de kolonie nooit winstgevend was geweest, verkochten de meeste eigenaars hun aandelen terug aan de kroon. Alleen Sir George Carteret, graaf van Granville, weigerde zijn aandelen te verkopen, waardoor het Granville District ontstond over het gehele bovenste deel van de kolonie.
De verkoop van North Carolina was het begin van een welvarende tijd voor de kolonie. Gedurende de volgende 40 jaar groeide de kolonie snel. Het bestuur van de kolonie bleef grotendeels ongewijzigd. De bevoegdheden en taken van de gouverneur, de raad, de assemblee, de rechtbanken en de plaatselijke ambtenaren bleven dezelfde als voorheen. De koning verving gewoon de eigenaars als hoofd van het bestuur, waardoor de stabiliteit en de efficiëntie van het bestuur van de kolonie drastisch verbeterden en een sterke groei mogelijk werd.