Malcolm Gladwell’s Outliers onderzoekt de aard van succes met behulp van verschillende succesverhalen als case studies. Gladwell begint met te onderzoeken hoe we denken over bijzonder succesvolle mensen: beroemde atleten, multimiljonairs, Nobelprijswinnaars, of titanen van het bedrijfsleven, bijvoorbeeld. Hij merkt op dat we de neiging hebben om te geloven in het overwicht van “individuele verdienste”. We geloven dat mensen ongewoon succesvol zijn omdat ze ongewoon begaafd zijn. Zij bezitten aangeboren talent, gedrevenheid en vastberadenheid, en zij worden beloond met groot succes.
Gladwells belangrijkste doel in Outliers is om aan te tonen dat aannames als deze vaak onjuist zijn. Gladwell betoogt dat prestaties en expertise niet zomaar ontstaan, maar het resultaat zijn van een combinatie van verschillende cruciale en soms schijnbaar oppervlakkige contextuele factoren. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat atleten die in bepaalde maanden geboren zijn (na een bepaalde leeftijdsgrens) ouder en groter zijn, als kind meer aandacht krijgen, en daarom de neiging hebben meer succes in de sport te boeken. Zo kan het feit dat een jongere in januari of juli geboren is, een grote invloed hebben op zijn of haar kansen om professioneel hockey in Canada, professioneel honkbal in de VS of voetbal in Europa te gaan spelen. Een soortgelijk fenomeen kan worden waargenomen op scholen, waar de oudere kinderen in de klas vaak beter testen dan de jongere leerlingen. De oudere leerlingen krijgen dan meer aandacht, lof en kansen in de klas, ook al is hun “verdienste” alleen maar dat ze ouder (en dus “wijzer”) zijn. Arbitraire factoren als deze kunnen een enorm effect hebben op het levenstraject van kinderen.
Twee andere succesfactoren die Gladwell onderzoekt zijn oefentijd en sociale vaardigheden. Groot succes vereist een enorme hoeveelheid oefening, een punt dat Gladwell beroemd heeft gemaakt door aan te tonen dat zeer succesvolle mensen vaak tienduizend uur of meer aan oefening besteden. Zelfs als iemand geboren wordt met een aangeboren talent, zonder de financiële middelen, vrije tijd en een ondersteunend systeem die duizenden uren oefenen mogelijk maken, kan succes nog steeds buiten bereik blijven. Mozart had een aangeboren talent, maar hij had ook negen jaar geoefend in de kunst van het componeren van een concerto voordat hij zijn eerste meesterwerk afleverde. Gladwell wijst erop dat IQ en succes een nogal dubieuze relatie hebben, en merkt op dat een groot professor worden of gepubliceerd worden in een academisch tijdschrift een zekere mate van sociale behendigheid en onderhandelingsvaardigheden vereist, zonder welke zelfs een genie er niet in zal slagen succesvol te worden.
Gladwells meest nadrukkelijke punt is dat ons erfgoed, zoals onze etniciteit, omstandigheden in onze jeugd, en zelfs de levenservaringen van onze voorgangers, een enorm effect kunnen hebben op ons potentieel voor succes. Culturele tradities, attitudes en economische factoren uit een ver verleden kunnen blijven bestaan en uitdagingen vormen voor degenen die ze erven. Om problemen zoals de prestatiekloof in Amerikaanse scholen aan te pakken, moeten we de realiteit van “culturele erfenissen” erkennen en zorgen voor leerlingen uit gemeenschappen die minder kans hebben om “succesvolle” leerlingen voort te brengen. Als we kijken naar uitschieters, als we kijken naar succesverhalen, dan zien we, als we goed genoeg kijken, levens die vanaf het begin af aan overspoeld zijn met kansen na kansen. Gladwell betoogt dat er veel meer succesverhalen zouden kunnen ontstaan als alle kinderen dezelfde kansen zouden krijgen, ongeacht waar en bij wie ze geboren zijn.