Abstract

Objective: Het bepalen van de incidentie en de etiologie van laesies van de onderste motorneuronen (LMN) versus de bovenste motorneuronen (UMN) bij patiënten met volledige thoracale en lumbale ruggenmergletsels (SCI).

Ontwerp: Retrospectief kaartonderzoek.

Setting: Een regionaal Model Spinal Cord Injury System centrum.

Methods: Een opeenvolgende steekproef van medische dossiers van patiënten met volledige SCI van de onderste thoracale en bovenste lumbale lijn (T7-L3), opgenomen van 1979 tot 1996, werd systematisch beoordeeld. Van de 306 geëvalueerde patiënten voldeden 156 personen aan de inclusiecriteria. De incidentie en de etiologie van LMN vs UMN letsels werden bepaald voor de volgende neurologische niveaus: T7-T9, T10-T12, L1-L3. De laesies werden geclassificeerd als LMN, UMN, of gemengd op basis van de aan- of afwezigheid van (1) de bulbocavernosus reflex, (2) diepe peesreflexen in de onderste ledematen onder het neurologische niveau van het letsel, en (3) het Babinski teken.

Conclusies: Men kan het type laesie (UMN vs LMN) niet bepalen op basis van het neurologische niveau van het letsel. Een gedetailleerd klinisch onderzoek, inclusief sacrale reflexen, is vereist. Dit heeft belangrijke prognostische en therapeutische implicaties voor de darm-, blaas- en seksuele functie, alsmede de mobiliteit. Het onderscheiden van UMN laesies van LMN laesies is ook essentieel voor het evalueren van nieuwe interventies in klinische trials voor UMN pathologie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *