Rudolphe Ernst (1854-1932) exposeerde zijn werken meer dan zestig jaar lang in de Salon de la Société des Artistes Français. In 1876 vestigde hij zich in Frankrijk, waar hij regelmatig exposeerde. Nadat hij zich aanvankelijk had toegelegd op genretaferelen en portretten zoals dit van de kroonprins van Oostenrijk, wendde Ernst zich in 1885 tot oriëntalistische onderwerpen, en werd hij verder geïnspireerd door reizen naar Spanje, Marokko en Tunis in de tweede helft van de jaren 1880. Rond 1890 ging hij ook naar Istanbul en Egypte. Zijn werken bevatten scènes in moskeeën en harems, en aspecten van het vrouwelijke huiselijke leven in het oosten. Hoewel deze onderwerpen populair werden onder de Oostenrijkse school van oriëntalisten, waren Ernst en zijn metgezel Ludwig Deutsch de eersten die ze onder de aandacht van het publiek brachten. In 1900 verhuisde Ernst van Parijs naar Fontenay-aux-Roses in de buitenwijken, waar hij de rest van zijn leven in rust en relatieve eenzaamheid woonde.
Rudolf, aartshertog van Oostenrijk en kroonprins van Oostenrijk, Hongarije en Bohemen (1858-1889), was de zoon en troonopvolger van Franz Joseph I, keizer van Oostenrijk, koning van Hongarije en Bohemen, en diens echtgenote en keizerin-gemalin, Elisabeth van Beieren. In 1881 trouwde hij met Prinses Stéphanie van België, een dochter van Koning Leopold II der Belgen. Tegen de tijd dat hun enige kind, aartshertogin Elisabeth, in september 1883 werd geboren, was hun relatie ernstig gespannen. De Keizer verbood een echtscheiding, en Rudolf had vele affaires. Hij stierf, blijkbaar in een zelfmoordpact met zijn maîtresse, barones Mary Vetsera, in zijn jachtslot in Mayerling in 1889.