Lamsoren zijn kruidachtige vaste planten, meestal dicht bedekt met grijze of zilverwitte, zijdeachtige haartjes. Ze worden lamsoren genoemd vanwege de gebogen vorm van de bladeren en de witte, zachte, pelsachtige beharing. De bloeistengels zijn rechtopstaand, vaak vertakt, en hebben de neiging om vierhoekig te zijn, en worden 40-80 cm hoog. De bladeren zijn dik en enigszins gerimpeld, aan beide zijden dicht bedekt met grijs-zilverkleurige, zijdeachtige haartjes; de onderkanten zijn meer zilverwit van kleur dan de bovenkanten. De bladeren staan tegenover elkaar aan de stengels en zijn 5 tot 10 cm lang. De bladstelen zijn half-amplexicaul (de basissen lopen half rond de stengel) met aan de basis langwerpig-elliptische bladen van 10 cm lang en 2,5 cm breed (hoewel er variatie bestaat in gecultiveerde vormen). De bladranden zijn gekarteld maar dicht behaard, de toppen van de blaadjes zijn stomphoekig en versmallen geleidelijk tot een afgeronde punt.
Bloemen
De bloeistengels zijn 10-22 cm lang en vormen verticillasters die elk veel bloemen hebben en over het grootste deel van de lengte opeengepakt staan op de aarvormige stengel. De bladeren aan de bloeistengels zijn sterk verkleind en subsessiel, de onderste iets langer dan de interscholaster en de bovenste korter dan de verticillasters. De schutbladeren zijn lineair tot lineair-lancetvormig en 6 mm lang.
De bloemen hebben geen pedicels (sessiel) en de kelk is buisvormig-campanulaat, is licht gebogen en 1,2 cm lang. De kelk is kaal, behalve aan de binnenzijde van de tanden. De kelk heeft 10 nerven, waarvan de zijnerven onopvallend zijn. De 2-3 mm lange kelktanden zijn eirond-driehoekig van vorm en zijn subequent of de achterste tanden zijn groter, met stijve toppen. De kroonkronen hebben enkele donkerder purper getinte aders aan de binnenkant; ze zijn 1,2 cm lang met zijdeachtige haartjes maar de bases zijn kaal. De bloemkroonbuisjes zijn ongeveer 6 mm lang met de bovenste lip eivormig met gaafrandige randen; de onderste lippen zijn subpatent met de middelste lob breed eirond van vorm, de zijlobben langwerpig. De meeldraden zijn dicht behaard van de basis tot het midden. De stijlen staan ver voorbij de bloemkroon. Er zijn onrijpe nootjes zonder beharing, bruin van kleur en langwerpig van vorm.