Het begon allemaal in 1931 toen Japan, op zoek naar de grootte van zijn rijk en de exploitatie van China’s enorme natuurlijke hulpbronnen, de provincie Mantsjoerije binnenviel en bezette.
Zes jaar later, toen Japan de bezetting als een succes beschouwde, viel het China binnen, wat leidde tot een totale oorlog die 20 miljoen Chinese doden zou eisen. (Volgens sommige schattingen zijn het er zelfs 50 miljoen, maar de mensheid zal de precieze omvang van Japans barbaarsheid waarschijnlijk nooit te weten komen.)
Tijdens de oorlog viel Japan ook een aantal andere delen van Azië binnen, waaronder Malaya, Birma, Indochina, de Filippijnen en Nederlands West-Indië. Bij die invasies hebben de Japanners nog eens 8,6 miljoen mensen gedood.
Japans leger gebruikte het eufemisme “troostmeisjes” om vrouwen uit veroverde landen aan te duiden die door Japanse soldaten tot seksuele slavernij werden gedwongen en verkracht. Historicus Yoshiaki Yoshimi vond onweerlegbaar bewijs dat de Japanners ongeveer 2.000 “trooststations” bouwden in heel Azië waar Japanse soldaten inheemse vrouwen konden verkrachten. In deze 2.000 verkrachtingscentra zaten wel 200.000 vrouwen uit Korea, de Filippijnen en andere landen.
Massale verkrachting en moord
Nadat de Japanners in december 1937 de Chinese stad Nanjing hadden veroverd, richtten ze een van de ergste massamoorden van de 20e eeuw aan (en daar is nog stevige concurrentie voor).
In Nanjing gingen de Japanse troepen “los als de horden van Genghis Khan”, schrijft de Britse historicus Edward Russell. Soldaten tierden door de straten en vermoordden iedereen die ze zagen. Russell vond grafstatistieken waaruit bleek dat meer dan 150.000 mensen in massagraven waren begraven, de meesten met hun handen op de rug gebonden. Hij schatte dat 200.000 mensen waren omgekomen; latere schattingen lopen uiteen van meer dan 300.000 in een periode van slechts 6 weken.
Het geweld ontzette zelfs nazi-Duitsland, dat nog maar een paar jaar verwijderd was van het plegen van zijn eigen holocaust. De Duitse ambassade in China schreef aan Berlijn dat de “wreedheden en criminele daden van een heel leger” neerkwamen op “beestachtige machinerie.”
Volgens één schatting werden 20.000 vrouwen verkracht. “Om geen problemen te krijgen,” zei een compagniescommandant tegen zijn mannen, “betaal ze geld of dood ze op een obscure plek als jullie klaar zijn.”
Toen Japan op verzet stuitte bij de verovering van China, werd de blauwdruk van Nanjing op het hele land toegepast. Bij een onderzoek naar de nasleep van de oorlog in 1945 beschreef onderzoeker Gavan McCormack een landschap van in brand gestoken dorpen, “mensenverbrandingsovens” (die de Japanners renjiro noemden) en massagraven, of “tienduizend mensen kuilen” (bajinkō).
Mishandeling van krijgsgevangenen
Japanse militaire leiders die later voor het Oorlogstribunaal werden aangeklaagd, voerden aan dat Japan niet gebonden was aan de Conventie van Genève van 1929, die het wel had ondertekend maar nooit had geratificeerd. Maar Japan was wel gebonden aan de Vierde Haagse Conventie van 1907, waarin stond dat krijgsgevangenen “onder de bescherming en de beginselen van de wetten der volkeren bleven, zoals deze voortvloeien uit de gebruiken van beschaafde volkeren, de wetten der menselijkheid en het dictaat van het publieke geweten.”
Japan dwong krijgsgevangenen tot dodenmarsen van 130 mijl en dwangarbeid aan oorlogsgebonden projecten. Ze kregen onvoldoende voedsel, water en medische zorg.
Japan behandelde zijn krijgsgevangenen nog slechter dan de nazi’s: Na de oorlog stelden tribunalen vast dat Japan zo’n 350.000 krijgsgevangenen had geïnterneerd. Naar schatting 27% van de geallieerde krijgsgevangenen stierf in krijgsgevangenschap, vergeleken met slechts 4% van de krijgsgevangenen die in Duitse en Italiaanse krijgsgevangenschap stierven.
Kannibalisme
Getuigen en officiële documenten bevestigen vele gevallen van Japanse soldaten die de lijken aten van gevangenen en vijanden die ze in de strijd hadden gedood. Uit verslagen blijkt dat Japanse soldaten Australische soldaten en lokale burgers in Nieuw-Guinea hebben opgegeten. Een neergehaalde Amerikaanse piloot zag hetzelfde lot een medevlieger overkomen. Getuigen zeiden dat de Japanse soldaten soms het vlees wegspoelden met sake. De historicus Toshiyuki Tanaka beschreef bewijzen van kannibalisme en schreef dat het niet werd toegepast omdat de voorraden schaars waren, zoals de geallieerden hadden geconcludeerd, maar dat het werd gebruikt als machtsmiddel.
De Japanners doodden gevangenen en “aten dan het vlees” van hun lichamen, volgens een officier van het Indiase leger. “De lever, spieren van de billen, dijen, benen en armen werden afgesneden en gekookt,” vertelde de officier, kapitein Pirzai, aan de Australische Courier-Mail in 1945.
Medische en biologische oorlogsvoering
In een macabere praktijk die later door nazi-artsen zou worden begaan, voerde de Japanse legereenheid 731 experimenten uit op duizenden Chinese en Russische krijgsgevangenen. Ze stelden de proefpersonen bloot aan cholera, pest, hemorragische koorts, tyfus en syfilis. Ze verwijderden hun organen en boorden gaten in hun hoofd. Gevangenen werden besproeid met zout water om bevriezing te veroorzaken bij temperaturen onder het vriespunt en vervolgens geslagen met hamers – allemaal in naam van de wetenschap.
“Wat er ook werd gedaan, alles was geoorloofd zolang het maar “voor het land” of voor het “welzijn van de samenleving” was,” schrijven de Japanse historici Tsuneishi Keiichi en Tomizo Asano in hun boek uit 1982, “Suicide of Two Physicians.”
Werner Gruhl, auteur van “Imperial Japan’s World War Two,” schat dat de Japanners 250.000 Chinezen hebben gedood door biologische experimenten en biologische oorlogsvoering.