Joodse opstand en burgeroorlog
Het keerpunt in de carrière van Titus en de zijnen kwam met de Joodse opstand. De grote omvang van de opstand noopte Nero een beroep te doen op een van zijn meest ervaren generaals, Vespasianus. Titus kreeg het bevel over een legioen en werd naar Alexandrië in Egypte gezonden om dat legioen naar Judea te leiden. Hij onderscheidde zich door zijn moed en leiderschap in de eerste gevechten, waarbij de Romeinen erin slaagden het grootste deel van de opstandelingen in Jeruzalem op te sluiten.
Terwijl waren er in Rome en de westelijke provincies gedenkwaardige gebeurtenissen gaande. Opstanden braken uit tegen Nero, die zelfmoord pleegde. In 69 eiste Galba, de gouverneur van Spanje, het keizerschap op, maar werd spoedig vermoord. De grote strijd om de opvolging ging tussen Vitellius, de bevelhebber van de Duitse legers, en Otho, een oude vriend van Nero. Vitellius veroverde, maar ontwikkelingen in het Oosten maakten een einde aan zijn bewind. Toen Vespasianus en Titus in Jeruzalem hoorden dat Galba keizer was geworden, werd Titus uitgezonden om hem te feliciteren. Hij had Griekenland bereikt toen hij de aankondiging van Galba’s moord ontving. Titus aarzelde en keerde toen om. Op Cyprus voorspelde een orakel van Aphrodite hem dat hij op een dag keizer zou worden.
Vespasianus en zijn aanhangers hadden intussen besloten dat, in een periode van soldaat-keizers, Vespasianus met zijn ervaring en sterke leger een goede aanspraak had om heerser te worden. Zij daagden Vitellius uit, en Vespasianus’ aanhangers wonnen voor hem in Italië. Titus was met zijn vader naar Alexandrië gereisd, waar zij hun positie in het oostelijke rijk consolideerden. Nu de zaak van de Flaviërs veilig was gesteld, werd Titus naar Jeruzalem teruggezonden om de verovering van de Joden af te maken. De belegering van die stad was een van de moeilijkste in de Romeinse militaire geschiedenis. Na een moeizame strijd viel de stad in september 70 in handen van Titus.