Al generaties lang vertellen antropologen hun studenten een tamelijk eenvoudig verhaal over polyandrie – de sociaal erkende paring van één vrouw met twee of meer mannen. Het verhaal ging als volgt:
Wij kunnen op het Tibetaanse plateau een cluster van ongeveer twee dozijn samenlevingen vinden waarin polyandrie als een erkende vorm van paring bestaat, maar deze samenlevingen gelden als afwijkend binnen de mensheid. En omdat polyandrie in het grootste deel van de wereld niet voorkomt, zou je, als je in een tijdmachine zou kunnen springen en duizenden jaren terug in de tijd, polyandrie waarschijnlijk niet in onze evolutionaire geschiedenis aantreffen.
Dat is echter niet het geval, volgens een recent artikel in Human Nature, geschreven door twee antropologen, Katherine Starkweather, promovendus aan de Universiteit van Missouri, en Raymond Hames, hoogleraar antropologie aan de Universiteit van Nebraska. Tijdens het behalen van haar doctoraat onder supervisie van Hames, maakte Starkweather een zorgvuldig overzicht van de literatuur, en vond antropologische verslagen van 53 samenlevingen buiten de “klassieke polyandrische” Tibetaanse regio die polyandrische relaties erkennen en toestaan. (Onthulling: ik hoorde voor het eerst van Starkweather’s project toen ik onderzoek deed naar een controverse waarbij Hames betrokken was en hij is nu een vriend.)
Inderdaad, volgens Starkweather en Hames, hebben antropologen sociale systemen voor polyandrische partnerschappen gedocumenteerd “onder foragers in een grote verscheidenheid aan omgevingen, variërend van de Noordpool tot de tropen en de woestijn.” Erkennend dat tenminste de helft van deze groepen jager-verzamelaar samenlevingen zijn, concluderen de auteurs dat, als deze groepen vergelijkbaar zijn met onze voorouders – zoals we redelijkerwijs kunnen vermoeden – “het waarschijnlijk is dat polyandrie een diepe menselijke geschiedenis heeft.”
In plaats van polyandrie te behandelen als een mysterie dat moet worden verklaard, suggereren Starkweather en Hames dat polyandrie een variatie is op het algemene, evolutionair-adaptieve fenomeen van paarverbondenheid – een variatie die soms ontstaat als reactie op omgevingsomstandigheden.
More Stories
Wat voor omgevingsomstandigheden? Welnu, “klassieke polyandrie” in Azië heeft families in gebieden met schaarse landbouwgrond in staat gesteld landbouwbedrijven bij elkaar te houden. Het huwelijk van alle broers in een familie met dezelfde vrouw maakt het mogelijk dat percelen familiegrond intact en onverdeeld blijven.”
In andere culturen lijkt het erop dat een man een tweede echtgenoot (weer vaak zijn broer) voor zijn vrouw regelt omdat hij weet dat, als hij afwezig moet zijn, de tweede echtgenoot zijn vrouw – en dus zijn belangen – zal beschermen. En als zij zwanger wordt terwijl echtgenoot nr. 1 weg is, zal dat zijn door iemand die hij van tevoren heeft goedgekeurd. Antropologen hebben dit soort situaties vastgesteld bij bepaalde culturen van de Inuit (de mensen die vroeger Eskimo’s werden genoemd).
Dan is er nog het “vader-effect” dat Stephen Beckerman van Penn State en zijn collega’s hebben aangetoond in hun studie van het Bari-volk in Venezuela. De Bari hebben een systeem om twee levende mannen te erkennen als beiden vader van één kind. Becerkman’s groep ontdekte dat kinderen met twee vaders aanzienlijk meer kans hebben om de leeftijd van 15 jaar te bereiken dan kinderen met slechts één vader – vandaar de term “vader-effect”.
Twee vaders? Hoe vreemd het ook mag klinken voor degenen onder ons die de menselijke ontwikkeling kennen als het verhaal van één ei-ontmoet-één-sperma, toch houden sommige culturen vast aan het idee dat foetussen zich in de baarmoeder ontwikkelen als het resultaat van meerdere bijdragen van sperma in de loop van een zwangerschap. In culturele systemen van wat Beckerman “partibel vaderschap” heeft genoemd, kunnen twee mannen sociaal erkend worden als legitieme vaders van één kind. Starkweather en Hames noemen dit een vorm van “informele polyandrie”, want hoewel de twee vaders niet in alle gevallen formeel getrouwd zijn met en samenwonen met de moeder, erkent de samenleving rond hen officieel beide mannen als wettige partners van de moeder, en vader van haar kind.
Wat al deze polyandrie-situaties, klassiek en niet-klassiek, formeel en informeel, gemeen hebben, is dat het allemaal sociaal erkende systemen zijn waarin vrouwen openlijk meerdere partners tegelijk kunnen hebben. Vrouwen in dergelijke systemen “bedriegen” geenszins, noch worden de mannen bedrogen. De systemen zijn sociaal gesanctioneerd. Maar dit betekent niet dat de vrouwen de controle hebben over de regelingen; in veel van de culturen die Starkweather en Hames bestudeerden, is de eerste echtgenoot de beslisser als het gaat om de verdeling van middelen en de acceptatie van extra mannelijke partners.
Hoe komt het dan dat, ondanks al dit bewijs voor polyandrie dat zich in de literatuur gestaag opstapelt, antropologen zo lang het verhaal hebben doorgespeeld van “het komt vrijwel niet voor”? Starkweather en Hames suggereren dat de antropologie per ongeluk een wetenschappelijke versie van het telefoonspel heeft gespeeld.
In 1957 definieerde George Murdock polyandry in een baanbrekende tekst als “verbintenissen van één vrouw met twee of meer echtgenoten wanneer deze cultureel worden begunstigd en zowel residentieel als seksueel samenleven inhouden.” Met zo’n strikte definitie kon Murdock nauwkeurig zeggen dat polyandrie uiterst zeldzaam was; bijna geen enkele cultuur heeft polyandrie als de dominante en meest geprefereerde vorm van gezinsleven.
Toen herhaalden latere geleerden Murdocks opmerking verkeerd; polyandrie veranderde van “zelden cultureel geprefereerd” in “zelden toegestaan”. Aldus werd de paringsdiversiteit waarvan men wist dat ze bestond, relatief onzichtbaar in het grote verhaal dat de antropologie vertelt over het paren van mensen. (Als je elke uitzondering op een veronderstelde regel afschrijft, zul je er nooit aan denken om de regel ter discussie te stellen.)
In een e-mail-interview met mij merkte Starkweather op: “Ik denk niet dat iemand, inclusief Murdock, handelde vanuit een expliciet seksistisch standpunt. Ik denk echter wel dat de definities van polyandrie, en dus de perceptie van de zeldzaamheid ervan, ten minste gedeeltelijk te wijten kunnen zijn aan het feit dat een overweldigend percentage van de antropologen die in die tijd gegevens verzamelden en de theorie vormgaven, mannen waren.” In de tijd van Murdock “leek er een vrij wijdverbreide overtuiging te bestaan dat polyandrie vanuit mannelijk perspectief geen zin had.”
Die verklaring – dat westerse mannelijke antropologen het moeilijk hadden met het “geloven” in polyandrie – is logisch. Mensen lijken gemiddeld geneigd te zijn tot seksuele jaloezie, en dus zou het niet onredelijk zijn voor velen van ons – zowel mannen als vrouwen – om aan te nemen dat seksuele jaloezie poly-unies onhoudbaar zou maken. Antropologen hebben inderdaad ontdekt dat zowel bij polyandrie (één vrouw, meerdere echtgenoten) als polygynie (één man, meerdere vrouwen), seksuele jaloezie vaak als een stressfactor fungeert in families over de hele wereld.
Toch lijken bepaalde omgevingsomstandigheden de kans te vergroten dat een cultuur een vorm van polyandrie accepteert. Starkweather en Hames stellen met name vast dat polyandrie vaak voorkomt in samenlevingen met sterk scheve “operationele geslachtsverhoudingen”. Vertaling: Wanneer vruchtbare vrouwen schaars zijn, is de kans groter dat mannen openlijk vrouwen delen. In driekwart van de 53 samenlevingen die door Starkweather en Hames zijn geïdentificeerd, is sprake van scheve geslachtsverhoudingen, met meer volwassen mannen dan vrouwen.
Daarom vroeg ik me in onze gedachtewisseling af of op plaatsen waar de geslachtsverhoudingen sterk scheef gaan lopen – zoals in India en China – polyandrie waarschijnlijk de kop zal opsteken? Starkweather en Hames denken van niet. Ten eerste zien de meeste culturen waarin polyandrie voorkomt er heel anders uit dan het moderne India en China; polyandrie komt vooral voor in betrekkelijk egalitaire samenlevingen (d.w.z. samenlevingen met zeer eenvoudige sociale structuren, zonder enorme overheidsbureaucratieën en uitgebreide klassenstructuren). Zo komt polyandrie bijvoorbeeld regelmatig voor bij de Zuid-Amerikaanse Yanomamö, het volk dat Hames in de jaren zeventig en tachtig in het veld bestudeerde.
Het moderne India en China lijken in de verste verte niet op eenvoudige egalitaire samenlevingen. Dus wat zal daar gebeuren? Hames wijst erop dat “samenlevingen van landeigenaren over de hele wereld op een bepaald moment te kampen hebben gehad met een teveel aan mannen en dit hebben opgevangen door deze mannen naar het priesterschap te sturen, om in oorlogen te vechten, of om elders op onderzoek uit te gaan of naam te maken”. Hij concludeert: “Het is duidelijk dat deze landen iets zullen moeten doen met al die overtollige mannen, maar polyandrie zal waarschijnlijk geen wijdverbreide oplossing zijn.”