Doel: Het doel van de studie was het empirisch onderzoeken van de hypothese dat angst bij ouderen, secundair aan geheugenverlies, toekomstige cognitieve achteruitgang voorspelt.
Methode: De deelnemers waren 137 ouderen zonder depressie of cognitieve stoornissen van een geriatrische evaluatie-eenheid, 45% met angst. Naast demografische kenmerken werd de cognitieve status beoordeeld met de Mini Mental State Examination; depressie werd beoordeeld met de korte Interviewer-Assisted Depression Rating Scale van Tucker; angst met de Short Anxiety Screening Test van Sinoff en de functie van de activiteiten van het dagelijks leven met de gemodificeerde Barthel’s Index van Shah.
Resultaten: Bij follow-up waren 37 personen uitgevallen, waardoor 100 deelnemers overbleven voor de uiteindelijke analyse. De gemiddelde duur van het heronderzoek was 3,2 jaar zonder verschillen tussen de groepen. De gemiddelde MMSE- en gemodificeerde Barthel-scores daalden significant meer bij degenen met angst. Er werd een relatief risico van 3,96 gevonden voor het ontwikkelen van toekomstige cognitieve stoornissen. Regressie analyse toonde aan dat alleen angst een significante voorspeller was van cognitieve achteruitgang. Met behulp van pad-analyse werd aangetoond dat angst zowel een direct als een indirect effect had op het voorspellen van toekomstige cognitieve achteruitgang, en dat het effect van geheugenverlies op cognitieve achteruitgang via angst verliep.
Conclusies: Angst is onderling gerelateerd en onlosmakelijk verbonden met geheugenverlies en de aanwezigheid ervan is een sterke voorspeller voor toekomstige cognitieve achteruitgang, direct of indirect via depressie. Het lijkt erop dat geheugenverlies het initiële probleem is met de daaropvolgende ontwikkeling van angst. Daarom is angst, net als depressie, waarschijnlijk een vroege voorspeller van toekomstige cognitieve achteruitgang en zelfs mogelijke toekomstige cognitieve stoornissen.