In de meeste gevallen beweert de inquisitoriale orthodoxie te functioneren als een chirurg die het zieke en geïnfecteerde lichaam geneest door pijnlijke maar noodzakelijke operaties. De pastorale zorg van de chirurg vereist zogenaamd het wegsnijden van zieke lichaamsdelen om het overblijvende gezonde lichaam te redden en te genezen. L. Sala-Molins (ed.), Le dictionaire des inquisiteurs, Valence, 1494 (Parijs: Editions Galilee, 1981), bijvoorbeeld, verklaart de ketterij als “un véritable cancer, qu’il faut caut cautériser dès le début, afin qu’il ne pourrisse tout le coeur et ne tue toute vie spirituelle. Il faut retrancher la chair pourrie, rejeter loin de la bergerie la brebis galeuse, de peur que toute la maison, toute la masse, tout le corps ne s’infecte, ne se corrompe, ne pourrisse, ne meure’, p. 239. Zie ook De Regel van Sint Benedictus, trans. C. Gasquet (New York: Cooper Square Publishers, 1966), hoofdstuk XXVIII, waar de abt moet optreden als een “wijze arts” om een niet corrigerende broeder te corrigeren. Als laatste middel dat moet worden toegepast schrijft de regel voor: Als hij hierdoor niet genezen kan worden, laat de abt dan het mes gebruiken, overeenkomstig het gezegde van de apostel: Verdrijft de boze uit uw midden; en nogmaals: Als de trouweloze weggaat, laat hem weggaan, opdat niet één ziek schaap de hele kudde besmet’, pp. 59-60.

Boekharin bijvoorbeeld gebruikte dezelfde ontmenselijkende metaforen om de ‘burgerlijke vijanden van het volk’ te karakteriseren. Zie N. Bucharin, Das Programm der Kommunisten (Bolschewiki) (Wien: Literatur und Politik, 1918), p.22. Die bourgeois, ‘nutteloze kerels’, ‘spinnenspeculanten’, ‘bloedzuigers’, ‘parasieten’, ‘woekeraars’, moeten ‘aan de galg worden gebracht’ en ‘hun handel worden uitgeroeid’, ibid., p.40.

O. Figes en B. Kolonitskii, Interpreting the Russian Revolution: The Language and Symbols of 1917 (New Haven, CT: Yale University Press, 1999), benadrukken dat de verering van Lenin al was begonnen in het revolutionaire ondergrondse in ballingschap, waar hij “de status genoot van opperste leider en leraar van de partij. Het bolsjewisme werd gedefinieerd door een persoonlijke belofte van loyaliteit aan hem. Lenins gewelddadige aanvallen op zijn tegenstanders en zijn over het algemeen autoritaire leiderschapsstijl versterkten deze cultuur van gehoorzaamheid”, p. 100. Bovendien bezat Lenin niet het charisma van een briljant demagoog. Lenins overheersing van de partij had meer te maken met de politieke cultuur van de partij dan met zijn eigen charisma. Lenins retoriek was nogal grijs. Het ontbrak aan de briljante welsprekendheid, het pathos, de humor, de levendige metaforen, de kleur of het drama van een toespraak van Trotski of Zinovjev. Lenin had bovendien de handicap dat hij zijn r’s niet kon uitspreken. Toch hadden zijn toespraken een ijzeren logica, en Lenin had de gave om gemakkelijke slogans te vinden, die hij in de hoofden van zijn toehoorders propte door eindeloze herhaling’, ibid., p.101.

Voor meer details over Lenins opvatting van een ‘sprekende stad’, ontleend aan Campanella’s Stad van de Zon, zie R. Stites, ‘The Origins of Soviet Ritual Style: Symbol and Festival in the Russian Revolution’, in C. Arvidsson en L.E. Blomqvist (eds.), Symbols of Power: The Aesthetics of Political Legitimation in the Soviet Union and Eastern Europe (Stockholm: Almqvist & Wiksel, 1987), pp.23-42 (op 33-6).

V.E. Bonnell, Iconography of Power: Soviet Political Posters under Lenin and Stalin (Berkeley, CA.: University of California Press, 1999), p.137, waarin geciteerd wordt uit de memoires van Lunatscharskii.

Ibid., p.140.

Ibid., p.146.

N. Tumarkin, Lenin Leeft! The Lenin Cult in Soviet Russia (Cambridge: Harvard University Press, 1983), p.82.

Bonnell (noot 89), p.141.

Ibid., p.142.

Ibid., p.146.

Ibid., p.144.

Ibid., p.148.

Ibid., p.148.

Ibid., p.149.

Ibid., pp.42-3.

J.W. Stalin, ‘Über Lenin’, in Werke 6 (noot 102), pp.47, 55, 47, 52, 54.

R.H. McNeal, Stalin: Man and Ruler (New York: New York University Press, 1988), p.89.

Tumarkin (noot 93), p.148. Tumarkin concludeert: Het collectief, in deze termen, is meer dan alleen maar een ideaal: het is Lenin. Lenin leeft in de harten van alle waardige mensen, maar ieder lid van de partij is Lenin. Dit is een religieus concept van gemeenschap, zoals één zijn met Christus”, ibid., p.148.

Alle voormalige ‘discipelen’ van de ‘onsterfelijke’ Lenin hebben die sacrale Leninistische traditie selectief gebruikt voor hun eigen machtsaspiraties. Zo prees Zinovjev in een toespraak voor het Vijfde Wereldcongres van de Communistische Internationale Lenin als een ‘biechtvader’ die gewend was ideologisch dwalende volgelingen ‘te slaan’. Het was zeker een genoegen om door de meester geslagen te worden. Maar wat te doen zonder Lenin? Nu moet de Uitvoerende macht collectief kameraad Lenin vervangen’, G. Sinowjew, Die Weltpartei des Leninismus (Hamburg: Carl Hoym, 1924), p.126. Bukharin prees Lenin als ‘een machine van genialiteit die kostbare discussies opspaart voor zijn discipelen Helaas zullen we tegenwoordig meer debatten voeren dan tijdens zijn leven’, N. Bucharin, ‘Die Ergebnisse des XIV Parteitages der KpdSU’ (1926), in U. Wolter (ed.), Die Linke Opposition in der Sowjetunion, Texte von 1923 bis 1928 (Westberlin: Ollie & Wolter, 1976), vol.3, pp.452-519 (bij 519). Vooral Trotski prees Lenin als een ‘genie’, alleen vergelijkbaar met Karl Marx. In zijn autobiografie probeerde Trotski zijn nauwe kameraadschap met Lenin aan te tonen, wiens ideologische erfenis de ‘epigonen’ misbruikten voor het vestigen van een ‘dictatuur van het apparaat boven de partij’, zie L. Trotzki, Mein Leben: Versuch einer Autobiographie (Berlijn: S. Fischer, 1930), “De verhouding tot Lenin als revolutionair leider werd vervangen door een verhouding tot een hoofd boven een hiërarchie van priesters. Tegen mijn protest werd op het Rode Plein een mausoleum opgericht onwaardig en vernederend voor een revolutionair. Men veranderde ook de officiële boeken over Lenin in soortgelijke mausolea. Zijn gedachten werden doorgeknipt in citaten voor foute preken’, p. 498.

R.C. Tucker, Stalin aan de macht: De revolutie van bovenaf, 1928-1941 (New York: W.W. Norton & Company, 1992), p.154.

Weber (noot 12), vol.2, p.1204.

Ibid., vol.2, p.1204.

Ibid., vol.1, p.54.

Ibid., vol.2, p.1164.

Ibid., vol.2, p.1164.

Ibid., vol.2, p.1164.

Het jaar 1934 markeert het begin van een beslissend machtsverlies van het Politburo bij de aanvaarding van Stalin als autocratisch heerser. Cf. O.W. Chlewnuk, Das Politbüro: Mechanismen der Macht in den dreißiger Jahren (Hamburg: Hamburger Edition, 1998), m.n. pp.190-304.

R. Medvedev, Laat de geschiedenis oordelen: The Origins and Consequences of Stalinism (New York: Columbia University Press, 1989), p.617.

J. Stalin, Leninisme (Moskou: Internationale Uitgevers, 1928).

B. Souvarine, Staline: Aperçu Historique du Bolchevisme (Leiden: E.J. Brill, 1935), p.382.

Ibid., p.335. Souvarine vervolgt: “Stalin had de macht om de prosélytes, soumis à des épurations périodiques et tenus de suivre des cours élémentaires de doctrine pour y apprendre par coeur des aphorismes intangibles, een verplichte lezing te geven. Meer dan tweehonderdduizend arbeiders, voor het overgrote deel politiek ongeletterd, die en bloc in de communistische gelederen werden opgenomen om “de sociale samenstelling te verbeteren”, moesten door de volksmennerij de lessen van Stalin dienen voor hun opvoeding”, ibid.., p.336.

Ibid, p.333.

Ibid, p.335.

D. Wolkogonow, Stalin: Triumph und Tragödie: Ein politisches Portrait (Düsseldorf: Classen, 1989), p.735.

Medvedev (noot 117), p.319.

Stalin (noot 118), p.162.

Ibid. p.163.

Ibid. p.162.

Ibid. p.168.

Ibid. p.170.

Ibid. pp.171-4.

J. Stalin, Geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Bolsjewieken): Korte Cursus (Moskou: Internationale Uitgevers, 1945).

Voor verdere details, zie Tucker (noot 108), pp.526-50.

Stalin (noot 118), p.162.

Tucker (noot 108), p.537.

Vgl. K.-G. Riegel, ‘Transplanting the Political Religion of Marxism-Leninism to China: The Case of the Sun Yat-sen University in Moscow (1925-1930)’, in K.H. Pohl (ed.), Chinese Thought in a Global Context (Leiden: E.J. Brill, 1999), pp.327-55; B. McLoughlin, ‘Stalinistische Rituale von Kritik und Selbstkritik in der Internationalen Lenin-Schule, Moskau, 1926-1937’, Jahrbuch für Historische Kommunismusforschung 2003, pp.85-112.

M. Lewin, The Making of the Soviet System: Essays in the Social History of Interwar Russia (New York: The New Press, 1994), p.267.

Ibid., p.267. Voor Lewin, niet verrassend, werd de parallel met de kerkgeschiedenis vooral duidelijk met betrekking tot de transformatie van sekten in kerken. Een dergelijke parallel “kan een zoekend licht werpen op de transformatie van de revolutionaire Bolsjewistische partij van een netwerk van clandestiene comités in een machtige bureaucratie, met een machtige hiërarchie aan de ene kant en een rechteloze “leken” aan de andere, met privileges aan de top en verplichte catechese van bovenaf overgeleverd ten behoeve van de lagere sporten, en tenslotte met een gelaïciseerde versie van zonde, afvalligen en inquisitie”, ibid., p.305.

Weber (noot 12), vol.1, p.563.

Ibid., p.563.

Ibid., p.563.

Ibid., p.560.

E. Yaroslavsky, Bolshevik Verification and Purging of the Party Ranks (Moskou en Leningrad: Internationale Uitgevers 1933), p.38.

Ibid., p.31.

J.A. Getty, Origins of the Great Purges: The Soviet Communist Party Reconsidered, 1933-1938 (Cambridge: Cambridge University Press, 1985).

Yaroslavsky (noot 143), p.53.

Ibid., p.35.

J. Stalin, ‘Über die Aufgaben der Wirtschaftler’ (1931), in Werke 13 (Berlijn: Dietz, 1955), p.33.

J.W. Stalin, Über die Mängel der Parteiarbeit und die Maßnahmen zur Liquidierung der totzkistischen und sonstigen Doppelzüngler: Referat und Schlußwort auf dem Plenum des ZK der KPdSU (B) 3. und 5. März 1937 (Stuttgart: Das Newe Wort, 1952).

Zie Chlewnjuk (noot 116), pp.246-304.

Stalin (noot 150), p.4.

Ibid., p.12.

Ibid., p.14.

I. Halfin, ‘De demonisering van de oppositie: Stalinistische herinnering en het “communistische archief” aan de Communistische Universiteit van Leningrad’, Kritika: Explorations in Russian and Eurasian History 2 (2001), pp.59-60.

Zie Cassiday (noot 84), p.120.

Zie J. Stalin, ‘Die Ergebnisse des ersten Fünfjahrplans. Bericht am 7. Januar 1933’, in Werke 13 (noot 148), p.186. Stalin klaagt vooral over ‘diefstal en verduistering’ op de kolchozen, en zelfs over ‘het inenten van ongedierte onder het vee’ of ‘het verspreiden van meningitis onder de paarden’, ibid, p.186.

Cassiday (noot 84), p.121.

Ibid., p.125.

Ibid., p.283.

Ibid., p.257. Het dagboek als strijdtoneel voor zelfdisciplinerende processen werd scherpzinnig geanalyseerd door Ignacio de Loyola, een van de belangrijkste militante virtuozen uit de moderne geschiedenis. Zie zijn ‘Ejercicios espirituales para vencer a si mismo y ordenar su vida sin determinarse por affecion alguna que desordenada sea’, in S.I. de Loyola, Obras Completas (Madrid: Biblioteca de Aubores Christianos, 1963), pp.443-628.

L. Trotzki, Literatur und Revolution (1924; Essen: Arbeiterpresse, 1994), p.252.

I. Halfin, Van duisternis naar licht: Class, Consciousness, and Salvation in Revolutionary Russia (Pittsburgh: University of Pittsburgh Press, 2000), pp.117-18.

Ibid., pp.115-16.

Yaroslavky (noot 143), p.18.

Goffman, ‘On the Characteristics of Total Institutions’ (noot 35), p.46.

L.A. Coser, ‘The Militant Collective: Jezuïeten en Leninisten’, in L.A. Coser, Greedy Institutions: Patterns of Undivided Commitment (New York: Free Press, 1974), wijst er terecht op dat voor Ignatius ‘echte gehoorzaamheid een geïnternaliseerde aanvaarding inhoudt… De uitvoering van bevelen mag niet louter mechanisch en uiterlijk zijn… Door de wil van de overste in zijn eigen psyche op te nemen, offert de modeljezuïet met vreugde zijn autonome zelf op en wordt hij als het ware als klei in de handen van zijn overste’, p. 123.

Vgl. J.H. Langbein, Marteling en het bewijsrecht: Europe and England in the Ancien Regime (Chicago: University of Chicago Press, 1976). Voor een vergelijking tussen de stalinistische en de Spaanse inquisitie, zie K.-G. Riegel, ‘Inquisitionssysteme von Glaubensgemeinschaften: Die Rolle von Schuldgeständnissen in der spanischen und der stalinistischen Inquisitionspraxis’, Zeitschrift für Soziologie 3 (1987), pp.175-89.

Cf. Riegel (noot 29).

W. Hedeler, ‘Jeshows Szenario’, Mittelweg 36/7 (1998), pp.61-77.

E. Durkheim, De la division du travail social (Parijs: P.U.F., 1960), pp.35-78.

Zie M. Hepworth en B.S. Turner, Confession: Studies in Deviance and Religion (Londen: Routledge & Kegan Paul, 1982), p.71.

Hepworth en Turner (noot 174) verwijzen naar de studie van Pettazzoni, La Confessione dei Peccati. Volgens Pettazzoni gaan de biechtrituelen in de pre-industriële gemeenschappen gepaard met zuiveringsrituelen. In het Kikuyu is het woord kotahikio (‘biechten’) afgeleid van tahikia, dat braaksel betekent. De zuiveringsrituelen van wassen, spuwen en begassen zijn gericht tegen de verontreiniging die aanwezig is in de woorden van de biecht. De primitieve bekentenis is dus verbonden met de objectieve inbreuken op de sociale normen die fysieke vervuiling teweegbrengen’, ibid., p.73.

Geciteerd in N. Leites en E. Bernaut, Ritual of Liquidation: The Case of the Moscow Trials (New York: Free Press, 1954), p.94.

Ibid., p.94. Leites en Bernaut noemen dit proces van zelfreiniging door de beklaagde ‘een wedergeboorte aan de vooravond van de dood Nu hij dit had volbracht, meende hij te hebben bewezen dat hij nog steeds – misschien zelfs meer dan ooit – een bolsjewiek was. Hij was zich bewust van zijn morele kracht, en vond het gemakkelijk om beschuldigingen van lafheid te verwerpen’, ibid., p.94.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *