Velen beschouwen de ruimtelijke diepte die een schilderij of tekening kan weergeven als vanzelfsprekend. Maar kunst was niet altijd zo representatief voor de wereld om ons heen. De figuren op oude Egyptische tekeningen en schilderijen zijn bijvoorbeeld vaak in profiel afgebeeld, terwijl hun ogen naar de toeschouwer zijn gericht. Dit komt omdat kunstenaars pas in de 14e eeuw met succes lineair perspectief begonnen te gebruiken, waardoor ze een tweedimensionaal oppervlak konden omvormen tot een realistische weergave van onze driedimensionale wereld.
Hieroglyfen en reliëfs van steenhouwwerk, het Oude Egypte.
De wiskundige wetten rond lineair perspectief werden voor het eerst vastgesteld door de oude Grieken en Romeinen, maar gingen later verloren tijdens de Middeleeuwen in Europa. De eerste geregistreerde poging om lineair perspectief te gebruiken werd gedaan door Filippo Brunelleschi, vader van de Italiaanse Renaissance-architectuur. Rond 1415 demonstreerde de beroemde Italiaanse architect zijn gebruik van lineair perspectief door twee geschilderde panelen te maken die de straten en gebouwen van Florence afbeeldden. Hoewel deze panelen later verloren gingen, werd de poging gedocumenteerd door architect en biografieschrijver Leon Batista Alberti.
Wat is lineair perspectief?
Lineair perspectief is een techniek die door kunstenaars wordt gebruikt om de illusie van diepte en ruimte te creëren door gebruik te maken van de relatieve grootte en positie van een groep objecten. Om dit effect te bereiken, zijn er drie essentiële onderdelen nodig bij het maken van een schilderij of tekening met lineair perspectief:
- Orthogonalen (ook bekend als parallelle lijnen)
- Vanishing point
- Horizonlijn
Met behulp van deze componenten, is het mogelijk om de compositie van een kunstwerk te ordenen op een manier die lijkt op hoe het menselijk oog de wereld ziet. Het uitgangspunt van deze techniek is dat voorwerpen die zich dichter bij de toeschouwer bevinden groter lijken, terwijl voorwerpen die zich verder weg bevinden kleiner lijken. Om dit te bereiken plaatst de kunstenaar een horizontale lijn over het oppervlak van de afbeelding, die bekend staat als de “horizonlijn”. Parallelle lijnen of orthogonalen convergeren naarmate ze verder weg lopen en ontmoeten elkaar bij het verdwijnpunt op de horizonlijn.
Meesters van het lineair perspectief
Dit vermogen om diepte en ruimte toe te voegen aan een tweedimensionaal oppervlak sprak de schilders uit de 15e eeuw aan, die waarde hechtten aan nieuwe artistieke technieken en vooruitgang in de wiskunde – het is dan ook logisch dat enkele van de bekendste Renaissance-kunstenaars ook meesters waren in het lineair perspectief. Een van die kunstenaars is Leonardo da Vinci, die ernaar streefde schilderijen te maken die de echte wereld nauwkeurig weergaven. In zijn geschriften beweerde da Vinci dat “perspectief niets anders is dan het zien van een tafereel achter een plat en helder glas…” Net als zijn tijdgenoten zag Da Vinci zijn schilderijen niet slechts als een weergave van onze wereld, maar als een open venster waardoor zijn kijkers konden kijken.
De beheersing van het lineaire perspectief bleef niet beperkt tot de Italiaanse Renaissance. Jan van Eyck, een Nederlandse schilder en sleutelfiguur van de vroege Noordelijke Renaissance, staat ook bekend om zijn vaardige gebruik van lineair perspectief. Van Eycks atmosferisch perspectief (hieronder in detail beschreven) is bijna 50 jaar ouder dan dat van da Vinci.
Jan van Eyck, Sint Franciscus van Assisi ontvangt de Stigmata, 1430. Afbeelding via Wikimedia Commons.
Typen perspectief
Er zijn vele soorten perspectief die kunstenaars gebruiken om een gevoel van ruimte over te brengen binnen de compositie van een werk, waaronder lineair perspectief, eenpuntsperspectief, tweepuntsperspectief, en atmosferisch perspectief. Hier worden de belangrijkste elementen van elk perspectief besproken en hoe ze van elkaar verschillen.
Eénpuntsperspectief
Afbeelding: Gustave Caillebotte, “Le pont de l’Europe,” 1876. Afbeelding via Wikimedia Commons.
Eénpuntsperspectief bevat één verdwijnpunt langs de horizonlijn. Dit type perspectief kan gemakkelijk worden gebruikt om zaken als spoorwegen, gangen of kamerinterieurs af te beelden.
Tweepuntsperspectief
Tweepuntsperspectief, ook wel driekwartsperspectief of hoekperspectief genoemd, bevat twee verdwijnpunten op de horizonlijn. Dit wordt vaak gebruikt om iets te laten zien als de hoek van een gebouw aan een straat. De ene kant van het gebouw verdwijnt naar links, terwijl de andere kant naar rechts verdwijnt, waardoor twee afzonderlijke verdwijnpunten ontstaan.
Gustave Caillebotte, Paris Street, Rainy Day, 1877. Kunstinstituut van Chicago. Afbeelding via Wikimedia Commons.
Sfeerperspectief
Wat is atmosferisch perspectief? Net als lineair perspectief, creëert atmosferisch perspectief (ook wel luchtperspectief genoemd) de illusie van diepte op een tweedimensionaal oppervlak. Maar in plaats van gebruik te maken van horizonlijnen en verdwijnpunten, maakt atmosferisch perspectief vooral gebruik van kleur. De term werd voor het eerst gebruikt door da Vinci, die in zijn Verhandeling over de schilderkunst opmerkte dat kleuren “zwakker worden in verhouding tot hun afstand tot de persoon die ernaar kijkt”. Met andere woorden, objecten die verder weg zijn hebben wazige randen en lijken lichter van kleur. Een meester in het atmosferisch perspectief was William Turner, die het op gedurfde wijze toepaste in zijn landschapsschilderijen. Sfeerperspectief werd ook beheerst door Chinese landschapsschilders in de 8e eeuw en later.
Afbeelding: J.M.W. Turner, Rain, Steam and Speed – The Great Western Railway, 1844. Afbeelding via Wikimedia Commons.
Breaking the Rules
Het gebruik van lineair perspectief en de wens om ruimtelijke diepte in schilderijen en tekeningen te creëren, beïnvloedden de kunstenaars van de vele toekomstige kunststromingen, zoals de barokkunst, de neoklassieke kunst, het impressionisme en het post-impressionisme.
Paul Cézanne, De mand met appels, circa 1895. Art Institute of Chicago. Afbeelding via Wikimedia Commons.
Aan het eind van de 19e eeuw zochten kunstenaars naar manieren om de status quo uit te dagen, en velen vroegen zich af waarom kunst uitsluitend gezien moest worden als een nauwkeurige weergave van de wereld. Met kunstenaars als Paul Cezanne die nieuwe benaderingen van compositie boden, en de populariteit van avant-garde bewegingen als het kubisme in de vroege jaren 1900, betekende het einde van de 19e eeuw ook het begin van het einde voor de gevestigde regels van het perspectief.